Moervast

Elena wist niet dat zij vandaag zou sterven. Minder dan een uur geleden was ze nog springlevend. Hier in de lege kamer kijk ik erop terug en begrijp langzaamaan wat er gebeurd is. Alsof ik terugreis in de tijd, omdat alleen op die manier alle schakels langs te lopen zijn die duidelijk maken waar ik de signalen heb gemist. Het zal haar niet redden. Ik sluit mijn ogen en denk aan gisteren. Zo zitten wij weer samen op deze bank. Elena en ik. Allebei in leven. Buiten begint het donker te worden en ik vertel haar over mijn zus.

‘Het gekke is dat ik me het geluid van de ijzerzaag nog goed voor de geest kan halen.’
‘Hoezo is dat gek?’
‘Ik stond op mijn kamer, daarheen gestuurd door mijn moeder. Het raam was gesloten. Er stonden twee politiewagens en een ambulance in de straat. Eén van de punten van het smeedijzeren hek werd eraf gezaagd. Daarna konden ze het hoofd van mijn zus met veel moeite van de spijl bevrijden. Ze moet op slag dood zijn geweest. Ik was vijf. Zij net zeven.’
Elena zit naast me. Haar bovenarm drukt tegen me aan. Het fotoalbum ligt op haar schoot. Mijn zus kijkt ons lachend aan. Ze heeft lang blond haar dat bij elkaar gehouden wordt door een plastic diadeem voorzien van glittersteentjes.
‘Ze lijkt wel een beetje op mij,’ zegt Elena, ‘maar dan veel jonger natuurlijk.’
‘Jij lijkt veel meer op mijn moeder,’ zeg ik.
Haar vingers strelen de foto, alsof ze probeert de huid van mijn zus te voelen.
‘Zeven jaar zei je?’
‘Ja, net zeven jaar. De week daarvoor hadden we haar verjaardag gevierd.’
‘Hadden ze geen slijptol of een betontang of zoiets? Waarom een ijzerzaag?’
‘Ik weet het niet. We woonden in een dorp. Misschien hoorde een betonzaag of slijptol niet bij de standaarduitrusting. Eigenlijk waren twee politiewagens al behoorlijk veel.’
Ik ken Elena nu zo’n vier maanden. We hebben elkaar ontmoet in de buurtkroeg, vlak nadat ik hier kwam wonen. In een aangeschoten bui vertelde ik haar over mijn zus. Het raakte haar. Dat ik mijn zus verafschuwde hield ik verborgen. Die avond ging ze met me mee en bleef voor het eerst bij me slapen.
‘Weet je wat ook zo vreemd is?’
‘Nee.’
‘Dat ik van dichtbij gezien heb hoe ze haar hoofd optilden. Hoe ze aan haar rukten om haar van het metaal te bevrijden. Pas toen ze op de brancard gelegd werd, sloten ze haar ogen. Maar dat kan dus niet. Ik stond op mijn kamer met gesloten raam. Eerste verdieping. Wat de herinnering mij ook vertelt, het kan niet kloppen.’
‘Wat een akelig verhaal. Ik word er misselijk van.’
‘Dat moeten we niet hebben.’
Behoedzaam sla ik mijn arm om haar heen en trek Elena naar me toe. Ze ruikt lekker. Ik heb haar de shampoo cadeau gedaan die mijn moeder ook altijd gebruikt.
‘Huil je nou?’ vraag ik.
Ik voel het antwoord op de rug van mijn hand waarmee ik haar wang aftast. Ik druk haar hoofd dichter tegen me aan. Ze ontworstelt zich aan mijn greep en legt het fotoalbum op het tafeltje voor ons. Dan draait ze zich om en kust me op mijn mond. Ze duwt me achterover tot ik op de bank lig.
‘Kom hier jij,’ zegt ze lachend.
Ze klimt op me, strekt zich uit en ontbloot haar bovenlichaam. Eerst het T-shirt dan haar bh. Daarna buigt ze zich voorover en vervolgt haar zoenen. Ik duw haar iets van mij af en zoek met mijn lippen via haar hals naar haar borsten.
‘Nee, niet zo. Doe je het weer. Dit voelt echt heel gek. Je bent geen baby meer.’
We buitelen over elkaar heen. Vingers tasten rondingen af, vinden houvast en glijden weer verder. Onze kleren vallen op de grond. Nadat we elkaar volledig gevonden hebben trek ik een kleed over ons heen. Zo vallen we naakt tegen elkaar aan in slaap op de bank.
Vroeg in de ochtend schrik ik wakker. Ik voel haar warme adem in mijn nek. Haar linkerbeen ligt over mij heen. Ik heb gedroomd. Mijn zus en ik liggen samen aan de borst bij mijn moeder. Elk een eigen borst. We zijn kleuters. Mijn zus probeert me weg te duwen. Mijn moeder lacht. Ze verstevigt haar greep om mij heen. Ik duw mijn zus met volle kracht terug. Ze glijdt weg uit de arm van mijn moeder en blijft met geklemde kaken aan de tepel van mijn moeders borst hangen. Mijn moeder lacht nog harder. Mijn zus zwiert heen en weer als de slinger van een klok. Dat is het moment waarop ik wakker word. Voorzichtig sla ik het kleed weg en bekijk het naakte lichaam naast me.
Mamma, denk ik.

‘Wil je koffie?’
Ik moet weer in slaap gevallen zijn. Ze staat in de keuken, ze heeft mijn bloes aangetrokken. De stof valt over haar billen.
‘Lekker. Heb je een beetje kunnen slapen?’
‘Als een blok. En jij?’
‘Prima hoor.’
‘Een gebakken eitje?’
‘Lijkt me heerlijk.’
De zon valt door het raam, waardoor ik in het tegenlicht vooral haar contouren zie. Toen ik vier jaar oud was lag ik ook op de bank. Hoge koorts, die in golven kwam. Ik zag de kamer alsof ik er zelf niet bij was. Alsof ik niet zelf op de bank lag, maar uit mijn lichaam was getreden. Ik probeerde mezelf te verplaatsen naar de stoel aan de eettafel. Pas toen ik stopte met mijn best ervoor te doen lukte het. Daarna verplaatste ik mezelf naar de stoel van mijn vader, waar niemand meer in mocht zitten sinds hij was verdwenen. Ik heb nauwelijks een herinnering aan mijn vader. Alleen die stoel. Een soort onbenoemd altaar voor de man die vergeten moest worden. Alle verwijzingen naar hem zijn verdwenen. Geen foto’s, niets. Tot mijn twintigste bestond hij alleen nog in mijn achternaam. Die heb ik laten wijzigen. Sinds mijn twintigste heet ik naar mijn moeder.
Ik kijk vanuit de stoel van mijn vader naar mijn moeder. Zonder daar bewust voor te kiezen verplaats ik me naar het plafond en kijk van bovenaf op haar. Ze zingt voor zich uit.
Non, rien de rien. Non, je ne regrette rien.
Mijn zus is naar school. Mijn moeder en ik zijn alleen thuis. De telefoon gaat. Ik schrik en schiet terug naar de bank.
‘Met mevrouw Dané,’ zegt ze.
Terwijl ze luistert, kijkt ze naar mij, zonder me echt te zien.
‘Ik begrijp het. Zal ik hem vast in de gang leggen? Dan kunnen ze hem sneller meenemen.’
Het lukt me niet om te horen wat er aan de andere kant van de lijn gezegd wordt. Uiteindelijk legt ze de hoorn neer.
‘De ziekenwagen komt je zo halen. Ik leg je in de gang.’
Ze loopt naar de eettafel en kijkt schattend van de met stof beklede stoelen naar mij.
‘Drie moeten er zeker genoeg zijn,’ zegt ze voor zich uit.
Ze tilt de stoelen één voor één op en brengt ze naar de gang.
‘Zo, probeer even mee te werken.’
Mijn moeder tilt me met laken en al op en weet ook nog mijn hoofdkussen mee te nemen. Ze legt me voorzichtig languit op de drie stoelen.
‘Stil blijven liggen hoor. Anders val je op de grond.’
Daarna loopt ze bij me weg.
Ik weet dat ik mijn moeder tot last ben, helaas is mijn lichaam niet in staat om in beweging te komen. Het is terecht dat ik straks meegenomen word. Mijn moeder heeft het zwaar.
Twee mannen leggen me op de brancard en tillen me naar buiten. Het is warm. De school is net uit en de buurkinderen staan bij het hek met zijn puntige Franse Lelies. De riemen zijn strak om mij heen aangetrokken, daarom lukt het me niet om te zwaaien. Heel even voel ik me een koning of op zijn minst voel ik me een prins. In de verte komt mijn zus aangehuppeld. Ik wens haar weg van hier, maar wensen helpt niet. Mijn moeder loopt naar haar toe en neemt haar in haar armen. Samen lopen ze naar de ambulance. Ze zwaaien naar me vlak voordat de deur wordt gesloten. Ik doe mijn ogen dicht, zodat ik ze niet zie. De ambulance maakt nauwelijks geluid, net als de broeder die naast me zit.
In het ziekenhuis voel ik me al snel wat beter. Er gebeurt veel. Zo zijn er drie verpleegkundigen nodig om mij een injectie te geven. Ze leggen me op een koude metalen plaat en lopen snel weg, waarna een zoemer klinkt en een rood licht ontbrandt. Nadat het licht gedoofd is komen ze terug. Ik moet pillen slikken, die af en toe in mijn keel blijven hangen. Als me dat overkomt moet ik bijna kokhalzen van de vieze smaak. Ik weet dan nog niet dat ik die pillen tot mijn achttiende zal moeten innemen. Mijn moeder komt één keer per dag langs, aan het begin van de avond. Ik zie haar door het raam van de kamer heen aan komen lopen. Mijn zus loopt naast haar. Ze duwt de zijkant van haar hoofd tegen het middel van mijn moeder. Bij het raam neemt mijn moeder afscheid van haar. Een knuffel, een zoen en een aai over het hoofd. Ze opent de deur en komt naar mij toe.
‘Heb je lekker kunnen slapen?’ vraagt ze.
‘Wanneer mag ik naar huis?’ negeer ik haar vraag, ‘Ik verveel me.’
‘Waarom heb je je bord niet leeggegeten?’
‘Ik houd niet van jam, dat weet je toch? We hadden het op het lijstje gezet. De zuster wist er ook van.’
‘Opeten. Wat moeten ze wel niet van mij denken?’
Met lange tanden eet ik mijn uitgedroogde brood. ’s Middags komt hier het warme eten. ’s Morgens krijg ik pap en ‘s avonds eet ik brood.
‘Goed. Even kijken wat er morgen op het menu staat. Bloemkool, aardappelen en vlees. Mooi. Wil je een toetje?’
‘Liever niet.’
‘Een toetje is belangrijk. Daar zit calcium in, dat is goed voor de botten. Aardbeienyoghurt of vanille?’
De vanillevla smaakt hier anders dan thuis. Veel lekkerder. Als ik wil antwoorden, vervolgt mijn moeder haar zinnen al.
‘Aardbeienyoghurt, vanillevla is veel te zoet. Oké?’
‘Oké,’ zeg ik, ‘en mama.’
‘Ja, jongen.’
‘Wil je er opzetten dat ik niet van jam houd?’
‘Niet zo zeuren jongen. Morgen doen ze er vast weer ander beleg op. Al die wensen, daar zijn ze in de keuken maar druk mee. Ze hebben al genoeg te doen.’
‘Ik verveel me hier zo mama. Ik wil weer naar huis.’
‘Gedraag jij je nu maar, dan komt het vast wel goed. Voor mij zou het ook fijn zijn als je weer thuis was. Ik moet bijna drie kwartier reizen om hier te komen en diezelfde tijd ook weer terug. En je zus is ook heel verdrietig dat jij hier ligt. Weet je wel hoe vaak ik haar moet troosten? En dan moet ze ook nog achter dat raam staan wachten.’
Ik zie mijn zus staan. Ze zwaait naar me. Ik zwaai uit automatisme terug, maar stop zodra ik me erop betrap.
‘Ik moet weer gaan. Ik kan haar niet te lang laten wachten. Bovendien kan ze hier makkelijk een ziekte oplopen. Dan heb ik twee kinderen in het ziekenhuis. Dat willen we niet. Toch?’
‘Nee mama, dat willen we niet.’
‘Tot morgen jongen.’
‘Tot morgen mama.’
Ze geeft me een vluchtige kus op mijn wang en loopt weg zonder om te kijken. Op de gang pakt ze de hand van mijn zus beet. Mijn zus draait nog één keer om en zwaait opnieuw. Ik reageer niet. Mijn moeder laat haar hand los en slaat als troostend gebaar een arm om de schouder van mijn zus. Ik had daar willen lopen. Uiteindelijk heeft mijn zus mijn moeder twee maanden lang thuis voor zichzelf alleen.

Elena loopt uit de keuken naar de bank. Ze zet twee borden op het tafeltje voor ons. De geur van het gebakken ei brengt het speeksel in mijn mond op gang.
‘Ik ging ervan uit dat je wel spek en kaas wilde,’ zegt ze.
‘Heerlijk.’
‘Ook een beetje ketchup?’
‘Graag.’
Elena loopt terug naar de keuken. Haar billen deinen heen en weer. Ze heeft dezelfde loop als mijn moeder. Ik probeer het stadium van de koorts uit mijn jeugd weer op te roepen. De koorts die het mogelijk maakte om me door de ruimte te verplaatsen door mijn lichaam te verlaten. Het lukt me niet.
‘Hier, kijk, koffie en ketchup.’
We kennen elkaar lang genoeg, ze hoeft me niet meer te vragen om melk of suiker. Vier klontjes, geen melk.
‘Jij bent wel een zoetekauw,’ zei Elena de eerste keer dat ze koffie voor mij inschonk en ik hoorde de echo van mijn moeder.
‘Hier,’ zegt Elena en geeft me het bord aan.
Ik zet het bord bovenop mijn kruis dat door het kleed bedekt is.
‘Schuif je benen eens een beetje van de leuning af,’ zegt Elena.
Ze perst haar achterste tussen de leuning en mijn benen en laat haar bovenbenen losjes op mij rusten. Ik voel haar warmte door het kleed heen.
‘Je zus houdt me wel bezig,’ vervolgt ze.
‘Jezus houdt je bezig?’ probeer ik met een woordgrap het onderwerp van ons gesprek te veranderen.
‘Ha, ha, wat flauw. Nee, serieus. Zo doodgaan. Vreselijk. Voor je moeder ook. Je eigen kind verliezen.’
‘En een broertje zijn zus,’ antwoord ik.
‘Ja, voor jou moet het ook erg zijn. Maar een moeder en een kind lijkt me nog erger. Hebben jullie eigenlijk ooit nog wat van je vader gehoord?’

Twee dagen na het ongeluk loop ik van mijn kamer naar beneden. Mijn zus ligt in de woonkamer. Mensen lopen in en uit. Ze ziet eruit alsof ze slaapt. De wond is weggewerkt. Ze is opgemaakt, iets wat ze nooit mocht doen, maar de dood verandert kinderen kennelijk versneld in volwassenen. Sinds mijn zus beneden ligt, slaap ik bij mijn moeder in bed. Vanaf het moment dat ik uit het ziekenhuis ben gekomen, mocht ik niet meer bij mijn moeder aan de borst. Mijn zus mocht het nog wel. ’s Ochtends zie ik de twee natte plekken in mijn moeders nachtjapon.
Ik loop de deur van de woonkamer in.
‘O,’ zegt mijn moeder, ‘dit is niet het moment om naar beneden te komen.’
‘Waarom niet?’
‘Je hoort wat ik zeg. Naar boven jij.’
Ik kijk tegen de rug van de stoel van mijn vader aan, een hand bungelt over de leuning.

‘Ik heb alleen een herinnering aan zijn hand,’ zeg ik tegen Elena en vertel haar het verhaal.
Over de natte plekken in de nachtjapon zeg ik niets.
‘Weet je zeker dat hij het was?’
‘Kan niet anders. Die stoel bleef altijd leeg.’
‘En je moeder zei er niets over?’
‘Nee. Toen ik later weer beneden kwam was de man weg. Mijn moeder nam me in haar armen en knuffelde me. Weet je wat ze zei?’
‘Nee?’
‘Nu zijn wij samen, jongen. Jij en ik samen. Dat zei ze en ik voelde me daar heel fijn bij. Eindelijk voelde ik me echt gelukkig.’
‘Jeetje,’ zucht Elena, ‘wat een verhaal.’
‘We kunnen haar wel opzoeken.’
‘Wie, je moeder? In het verpleeghuis?’
‘Ja. Waarom niet? Vanmiddag? Ik moet je toch een keertje voorstellen?’
‘Kunnen we daar zomaar heen?’
‘Jawel hoor. Zonen mogen hun moeder gewoon bezoeken en vriendinnen mogen mee.’
‘Vriendinnen?’ zegt Elena lachend.
‘Oké, vriendin. Zullen we gaan?’
‘Is het ver weg?’
‘Uurtje.’
‘Ja, leuk. Laten we gaan.’

Mijn moeder woont op de gesloten afdeling. Meestal herkent ze me wel.
‘Hallo jongen. Zeg wat leuk is dat. Elske! Eindelijk. Jou heb ik al een poos niet meer gezien. Wat dacht je? Ik zoek mijn moeder weer eens op?’
Er trekt een kriebel door mijn buik.
‘Elske is dood mama. Dit is Elena, mijn vriendin.’
Verdomme, denk ik, waarom heb ik Elena meegenomen?
‘Ja, ja, mooi hoor. Kom ga zitten. Wat ben je groot geworden meisje. Koffie of thee?’
‘Koffie graag moeder,’ zeg ik.
‘Voor mij ook mevrouw.’
Opeens zie ik vooral de gelijkenis van Elena met mijn zus. Het voelt verkeerd. Alsof ik met mijn eigen zus slaap. Alsof ik verliefd ben geworden op haar, de zus die ik haatte.
Mijn moeder komt terug met twee kopjes en een koffiekan.
‘Ach Elske wat ben ik blij dat jij er bent.’
‘Speel maar mee,’ fluister ik richting Elena, ‘anders raakt ze alleen maar in de war.’
Elena speelt de rol van Elske buitengewoon goed. Mijn moeder heeft weer enkel oog voor haar, mijn zus. Ik walg ervan, maar laat niets merken.
‘Het uur is voorbij, we moeten gaan,’ zeg ik.
‘Wat jammer,’ zegt Elena.
‘Kom je snel weer, Elske?’ vraagt mijn moeder.
‘Ja hoor, moeder,’ zegt Elena.
Het is je moeder niet, denk ik.
In de auto praat Elena honderduit. Zij rijdt, ik dommel langzaam weg.
In een halve droomtoestand zie ik mijn zus. Ze is geblinddoekt, haar mond beweegt mee met de woorden van Elena.
‘Luister je wel?’ zegt Elske. Zegt Elena.
Ik schrik wakker uit mijn halfslaap.
‘Sorry, ik zakte even weg.’
‘Zullen we straks in de tuin eten?’ vraagt Elena.
‘Goed plan,’ antwoord ik.
Ik kijk haar van opzij aan en kan alleen nog maar Elske in haar zien. Niet meer het silhouet van mijn moeder.
‘Zet jij vast de stoelen en de tafel klaar, dan maak ik snel wat soep en gooi een stokbrood in de oven. Zal ik kaas op het stokbrood doen?’
‘Prima,’ zeg ik.
De stoelen staan al snel op hun plek. De tuin is niet groot, maar het uitzicht op de weilanden aan de overkant van de sloot maakt de beperking in oppervlakte meer dan goed. Een klimplant slingert langs het kniehoge hek, dat de tuin van de stoep afscheidt omhoog. Een simpel hek, niet zoals vroeger bij ons thuis. Geen Franse Lelies als versiersels. Gewoon rechte staken, vastgezet op twee horizontale metalen latten en om de anderhalve meter een staander.
‘Pas op, heet,’ zegt Elena.
Ze heeft de ovenplaat in haar hand, met daarop de met gesmolten kaas bedekte sneetjes stokbrood. Om zich tegen de hitte te beschermen gebruikt ze een theedoek. Ze zet de schaal op tafel en loopt terug om de gevulde soepkommen te halen. We eten zwijgend onze maaltijd op. Telkens als ik naar Elena kijk, zie ik Elske voor me. Het lukt me niet om dat beeld uit mijn hoofd te zetten. Mijn gehate zus is teruggekeerd en heeft mijn moeder opnieuw in bezit genomen. Elena lijkt niets te merken.
Als ik klaar ben met eten, pak ik de theedoek. Ik vouw hem in een driehoek en sla hem twee keer rond.
‘Weet je, mijn zus en ik speelden vaak blindemannetje.’
‘O ja? Op welke manier?’
Ze hapt toe, denk ik.
‘De één werd geblinddoekt en de ander werd langs een parcours geleid.’
‘Spannend,’ zegt Elena.
‘Zullen we het ook eens doen?’
‘Ja, leuk. Begin jij geblinddoekt of ik?’
‘Maakt mij niet uit,’ lieg ik, ‘jij als eerste de blinddoek?’
‘Goed.’
‘De start is bij de achterdeur,’ zeg ik.
Elena loopt naar de achterdeur. Ondertussen zet ik met de stoelen en wat stenen een looproute uit. Daarna bind ik haar de theedoek om.
‘Zie je echt niets?’ vraag ik.
‘Nee, echt niet.’
‘Goed, ben je klaar?’ vraag ik Elena.

‘Ben je klaar?’ zeg ik tegen Elske.
‘Ja,’ zegt ze.

‘Helemaal gereed,’ zegt Elena.
‘Mooi, loop naar voren.’
Elena zet voorzichtige stappen met de armen voor zich uit gestoken, precies zoals Elske dat deed.
‘Pas op voor de eerste hindernis,’ zeg ik, ‘iets naar rechts. Ik bedoel links.’
Elena lacht, net als Elske lachte. Zo leid ik Elena langs de stoel, zoals ik Elske ook langs de eerste hindernis leidde. Met Elena is het voor mij nu een beproefd recept, bij Elske greep ik de kans die zich voordeed.
‘Nu de tweede hindernis. Je doet het goed. Iets naar rechts.’
‘Rechts? Weet je het zeker?’
‘Zeker weten. Vertrouw me nu maar. Dat is het doel van dit spel.’
Elena laat ze gewillig langs de hindernissen leiden. Net als Elske deed.
‘En nu springen,’ zeg ik.
‘Echt?’ vraagt Elena lachend.
‘Echt?’ vroeg Elske.
Elske moet nooit geweten hebben hoezeer ik haar haatte. Zolang zij er was, moest ik aan moeder laten zien hoe goed ik met haar op kon schieten. Accepteren dat ik op het tweede plan stond. Maar mijn moeder is van mij en van niemand anders.
‘Spring,’ zeg ik.
Ze staat vlak bij het hek. Elske. Elena.
Elske die als Elena teruggekeerd is.
Ze springt. Ze sprong
Ik maai de benen weg onder hun lichaam.

Als ik de blinddoek weghaal, blijft er slechts een ongelukkige val over.


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Eén reactie op “Moervast”

  1. ingrid avatar
    ingrid

    prachtig verhaal Hadeke, blijf vooral schrijven, je hebt het in je vingers

Laat een antwoord achter aan ingrid Reactie annuleren

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *