‘Ja, ik ben schuldig.’
Ik kijk naar haar foto. Toen ze werd geboren huilde ik.
Een tik van mijn vinger laat het lijstje achterover tuimelen.
‘Meer dan schuldig.’
De holle klank van de kamer houdt mij gezelschap. Als ik terugzak in de stoel reflecteert het licht op de fijne stofdeeltjes die door de kamer wervelen. Schaamte woelt door mijn lichaam. Het glas in mijn hand is snel bijgevuld. De telefoon werp ik tegen de muur.
De deur, waar is de deur? Verdomme, waar is de doorgang naar buiten? Waar is de verbinding naar de wereld die de mijne niet meer is? Waarom overkomt mij dit? Waarom laat ik dit toe? Ik raak het kwijt. Het gaat te snel.
De geur van verwelkte bloemen hangt in de kamer, hij komt vanaf de tafel.
Ik hou van papa, staat er in haar kinderhandschrift op het kaartje aan de bos.
Ze kwam naar beneden op het hoogtepunt van onze ruzie.
‘Papa, kom je nog voorlezen?’
De verwijten die we al een uur naar elkaars hoofd slingerden, vielen langzaam naar beneden in een deken van wegstervend geluid. Ze moest ons schreeuwen hebben gehoord. Ze moest weten dat we volop aan het strijden waren. Ze moest aan kunnen voelen dat dit moment –juist dit moment- het minst geschikte moment was om naar beneden te komen. Toch kwam ze naar beneden alsof er niets aan de hand was. Ze vroeg om voorgelezen te worden.
Voorlezen, dacht ik, het kind is gek geworden. Voorlezen maakt alles goed, de stem van een ouder die via een verhaal duidelijk maakt dat het kwaad te bestrijden is. Maar hier was niets goed, het kwaad was in volle omvang aanwezig. De wereld was voorgoed onveilig.
Haar onschuldige houding daagde de demonen uit. Vanaf de vloer leken de schadelijke woorden zich weer op te richten. Ze kropen langs mijn benen omhoog, twijfelden bij mijn buik, maar besloten zonder mededogen hun weg te vervolgen om tenslotte mijn mond te bereiken. De stilte vulde zich met redeloze woede, die uitbarstte in een stem die ik nauwelijks van mezelf herkende.
‘En zij dan, hoelang weet zij het al!’
Mijn blik bleef gericht op haar moeder terwijl mijn wijsvinger ruw tegen de slaap van het kinderhoofdje prikte.
‘Hou daarmee op, je doet haar pijn! Zij weet niets!’
‘Papa, stop!’
Mijn vingers vormden zich tot een platte hand en haalde uit naar de enige persoon die vrij van schuld was.
Terwijl ze languit op de grond lag, viel de stilte voor de tweede keer neer. Ik vertrok en kon niet meer terug.
Mijn ogen speuren naar de tafel, de bloemen en het kaartje. Ik vind ze niet.
Mijn dochter blijft mijn dochter, ookal blijken we niet genetisch verwant. Vaderschap is niet alleen gebaseerd op eigen vlees en bloed. Als er iemand is waar ik onvoorwaardelijk van hou, dan is zij het.
‘Snel je kleren aan. Straks mist de juf je nog.’
‘Mag ik je hand, papa?’
‘Natuurlijk schatje.’
‘Kijk je goed uit bij het oversteken?’
‘Ja papa, ik kan al heel goed fietsen.’
‘Ik wil kleurenhagels op mijn brood en ik eet vandaag geen korstjes.’
De eerste zwemlessen.
‘Ik ben al helemaal gewend aan de zwemmeester, papa.’
De verjaardagsfeestjes waarbij ik achter de poppenkast kroop. De lachende vriendinnetjes.
De avonden.
‘Ik zoek zelf wel een boekje uit.’
‘Ga je dan ook zelf voorlezen?’
‘Ik kan het wel lezen hoor, maar nog niet praten. Lees jij maar voor.’
‘Lekker slapen meisje.’
‘Welterusten papa. Ik ga je nu al missen.’
‘Droom maar lekker van ons samen.’
Het gezicht van mijn dochter kijkt me vanuit het lijstje beschuldigend aan, zelfs liggend. Ik ontkom niet aan de ogen, die me bij elke beweging volgen.
Het is onmogelijk dat ze nog van mij kan houden. Langzaam zie ik de afdruk van mijn hand op haar gezicht verschijnen. Ze huilt niet, ze veracht me.
‘Blijf bij me’, fluister ik haar toe.
Het helpt niet. De foto verdwijnt terwijl ik er naar kijk.
‘Kan ik met haar praten?’
Een kwartier geleden probeerde ik haar te bellen.
‘Ze wil je niet spreken, het is er nu de tijd nog niet voor. Dring je nu maar niet op.’
‘Kan ze dan alleen luisteren?’
Zwijgend werd de verbinding verbroken.
‘Het vuur was weg, dat weet je zelf ook wel’, had mijn vrouw eerder gezegd.
Echt vuur was er nooit geweest. Ze was er bijna nooit. Toch voelde ik me veilig in onze relatie. Het was prima zo.
Toen kwam zij. Een klein mens afhankelijk van mijn zorg. Er was direct een verbondenheid en ik wist dat wij hecht in elkaars gedachten zouden vergroeien.
In één ruk is dat verbond uit elkaar gerukt.
Ze is bezig alle herinnering aan mij te wissen, ik voel hoe ze mij stukje bij beetje uit het leven verdrijft.
Ik vul mijn glas met het laatste restje drank en zet de fles neer. Zeven lege flessen staan er naast me op de grond. Langzaam vervagen de muren. De ramen verdwijnen. Het grote Niets rukt op als een onzichtbaar, allesverslindend monster.
Dit is mijn straf.
Ik denk niet meer. Ik zie alleen nog het wervelende stof. Alleen maar stof.
Dit verhaal haalde de shortlist van de wedstrijd ‘Voorlezen maakt alles…’ van literairwerk.nl. Op die site is ook de ontwikkeling van dit verhaal te volgen via de verschillende versies. Deze zijn via de tabbladen hier te lezen.
Laat een antwoord achter aan @Hadeke Reactie annuleren