Ik ging naar vrienden om het spel te zien.
Ik zag de voetballers. Twee overzijden
die door scoren elkaar schenen te bestrijden,
voet vol vuur en een minuut of tien
dat ik dat zag, vrij stil, mijn bier gedronken,
mijn hoofd vol van de grasmat met zijn strijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een schim vernemen dat mijn ogen blonken.
Het was een man. Gevoel dat ik ervoer
kwam langzaam, hoopvol bleef ik er naar staren.
Hij stond alleen in ’t veld, hij stond aan ’t roer,
en wat hij deed -zag ik- de rust vergaren.
O, zag ik, o, dat hij een veertien voer.
Prijs God, zong ik, Zijn voet zal ons bewaren.
Laat een antwoord achter aan H de K Reactie annuleren