Verhaal


  • Versteken

    We liggen tegen elkaar aan op de bank. Naakt. Met mijn rechterhand grijp ik naar het schoteltje op de tafel naast ons en pak een van de pinnetjes.
    ‘Om hem goed te kunnen plaatsen, moet hij vochtig zijn.’
    Jeanet giechelt, opent haar mond half en steekt haar tong iets naar buiten. Voorzichtig leg ik het houten minibalkje erop. Ze sluit haar mond en laat het speeksel hoorbaar walsen.
    ‘Kom hier,’ mompelt ze en tuit de lippen.
    In een warme zoen verplaatst ze het kleinood van mond naar mond. Ik moet mijn best doen om het niet door te slikken.
    ‘Dat lijkt me vochtig genoeg,’ zeg ik en spring overeind. Ze weet nog net haar hand langs mijn bil te strijken.
    Ik open het klepje van de speelklok om het pinnetje op de cilinder te kunnen plaatsen.
    Gisteren heb ik haar de klok uitvoerig laten bewonderen. Een erfstuk van mijn vader, dat sinds kort in mijn bezit is. Ik heb haar uitgelegd hoe de pinnetjes het mechaniek van de bellen aansturen, hoe iedere pin voor een bepaalde toon in de melodie staat. In mijn aangeschoten eerlijkheid heb ik haar ook verteld op welk moment ik een nieuwe pin plaats.
    ‘Mij maakt het niets uit hoor,’ zei ze en opende haar bloes.

    ‘Kan dat ding niet uit!’ schreeuwde moeder vanuit de keuken toen ik achter het bestaan van het palletje kwam, waarmee ik de melodie kon inschakelen. Ik luisterde regelmatig naar de sprookjesachtige bellen, aangeslagen door de kleine hamertjes. De melodie leek steeds halverwege het lied te stokken.
    ‘Die stomme klok beschrijft het leven van je vader.’
    Toen wist ik niet wat mijn moeder bedoelde.
    ‘Het groene blaadje dat uitgespuwd werd toen de eerste verkleuring inzette,’ zoals mijn moeder zei, ‘Ik had meteen moeten zien dat hij de boom al bijna kaal gevreten had.’
    Vlak na hun scheiding vertelde ze mij het verhaal van de klok, van de melodie vooral. Een verhaal van een geschiedenis  die tijdens het huwelijk tussen mijn vader en moeder even pas op de plaats leek te maken.

    Mijn vader is dood. Amper zeven maanden. Een hartstilstand, in bed met een van zijn veroveringen. Vlak voor zijn overlijden heeft hij het verhaal van mijn moeder bevestigd.
    ‘Weet je jongen, ik heb van iedere beltoon genoten.’
    Zo kwam de klok bij mij. Toen ik de melodie nog één keer beluisterde voor ik de cilinder schoonde, hoorde ik hem niet meer stokken. Zeventig tonen, zoals ik later zou uitvinden.

    Jeanet zit met haar benen over elkaar op de bank. Ze slaat een deken om zich heen. De soepele beweging van haar bovenlichaam, de deken die als een cape om haar heen valt. Een kriebel kruipt door mijn buik. Op haar ben ik verliefd. Al jaren. Ik heb het haar nooit gezegd. Het pinnetje rolt tussen mijn duim en wijsvinger, alsof ik het niet zelf ben die de beweging aanstuurt.
    Ze laat zich achterover op de bank vallen. De deken verschuift en een borst geeft zich bloot.
    Er staan al achtendertig pinnetjes op de cilinder. Nog lang niet de zeventig tonen die het lied vervolmaken. Jeanet is bijzonder, zo anders dan die andere vrouwen die ik meenam. Ik ken haar van de universiteit. We houden via de vriendengroep contact en bij elke ontmoeting heb ik na afloop  weer spijt dat ik haar niet durf te vertellen wat ik voor haar voel. Het klikt tussen ons. Ze daagt me uit, plaagt me. Een kus, een hand op mijn been, een lach, een grap, een knipoog, maar nooit een duidelijke uitspraak over wat ze voor mij voelt. We zijn vaker met elkaar in bed of op mijn bank beland, maar dat was voor de tijd dat de klok mijn huis binnenkwam. Hoewel ik het verschil tussen lust en liefde maar al te goed ken, kan ik haar lust niet van haar liefde onderscheiden.
    Mijn blik blijft hangen op haar tepel, nog steeds rol ik het pinnetje heen en weer tussen duim en wijsvinger. Ik voel me betrapt en leg het naast het papiertje in de kast van de klok. Het papiertje met de namen en de data.
    Ik wil jouw naam op een ander papier, Jeanet, denk ik en zeg,
    ‘Laten we eerst gaan douchen.’
    ‘Steek je hem er niet in? Ik voel me beledigd,’ zegt ze met een blik die het tegendeel verraadt.
    We lopen in de gang langs de foto van mijn vader. Een herinnering uit zijn nalatenschap; een vakantie, korte broek, ontbloot bovenlijf, diepbruin lichaam.
    ‘Is dat hem nu, die vrouwen verslindende en stinkend rijke vader van jou?’
    ‘Ja, dankzij hem hoef ik nooit meer te werken.’
    ‘Je hebt absoluut de aantrekkelijke kanten van hem overgenomen. Geld en uiterlijk.’
    Haar vinger volgt mijn ruggengraat.
    Toen ik de klok in mijn kamer zette vond ik het wel een mooi idee. De melodie opbouwen zoals mijn vader dat had gedaan. Pinnetje voor pinnetje. Na ieder samenzijn met een vrouw hier in mijn huis,  een pin in de cilinder, een noot toegevoegd aan het lied. Elke vrouw één pin. Een melodie als verhaal van mijn veroveringen, vastgelegd met naam en datum op het papiertje in de klok. Tot de ware zich aan zal dienen.
    Verdomme, Jeanet, denk ik, hou van mij!
    Jeanet grijpt me onder de douche stevig vast. Haar lichaam wikkelt zich om me heen.
    ‘Je gaat het pinnetje er nog wel insteken toch?’
    ‘Straks,’ fluister ik tegen mijn twijfel in.
    ‘Mooi, maar eerst afdrogen en aankleden en dan nog een wijntje.’
    ‘Goed plan.’

    Ze is al ruim een uur weg. Ik heb het gevraagd, ik heb het gedurfd: ‘Hou je van me?’
    De twee lege glazen wijn staan voor me. De grote wijzer verschuift naar de twaalf, het mechaniek start met een zacht gezoem. De hamertjes worden naar achteren getrokken. Ik neem een teug wijn uit de fles. De muziek sterft na precies negenendertig noten weg.


  • Rimpelloos

    ‘Hallo. Ik schiet meteen even de wc in, hoor. Ik kan het niet meer ophouden. Sorry.’
    De man in het zwarte T-shirt stapt gehaast naar binnen en loopt meteen door naar de badkamer. Hij doet haar denken aan Jan.
    Ze vindt het wel fijn hier, alles heeft ze bij de hand in een beperkte ruimte. Een bed, een tafel met vier stoelen, een televisie waarop ze ook radio kan luisteren en een luie stoel voor het raam. Op de gang komt ze niet meer. Ze hoort de stemmen en het gelach, het geratel van karretjes, maar het voelt niet vertrouwd.
    Vanuit het raam ziet ze over de boomtoppen heen de toren. Daarachter ligt het park.

    ‘Zal ik het kleed hier neerleggen?’
    ‘Ja,’ zei ze bijna geluidloos, maar haar knik bracht de boodschap al duidelijk over.
    ‘Ik heb het brood al gesneden. Er is genoeg beleg. Hier, verse aardbeien, een stuk jong belegen kaas, chocoladehageltjes en kaantjes van mijn moeder. Verder heb ik een worstje en nog wat andere kaasjes meegenomen. En wijn natuurlijk. Twee flessen.’
    ‘Dat lijkt me meer dan genoeg!’
    Ze voelde dat ze bloosde.
    ‘Het is nog best warm, hè?,’ zei ze.
    ‘Dat zal het nog wel even blijven. Zal ik vast een broodje voor je maken?’
    ‘Ja, graag. Niet te veel hoor, ik heb niet zo’n honger.’
    Vandaag zou het gebeuren. Ze had zich erop gekleed. Emma had haar verteld dat het heerlijk was en dat het daarna alleen nog maar lekkerder zou worden. Van haar had ze ook wat tips gekregen, die ervoor zouden zorgen dat het voor hen allebei lekker zou voelen, zonder dat het gevolgen zou hebben.
    ‘Lang genoeg erin, maar op tijd eruit. Je hoort het aan zijn adem.’
    Ze boog voorover.
    ‘O jee, laat ik de worst vallen.’
    Hij probeerde zijn blik van haar blouse weg te houden. Emma had gelijk. Mannen kunnen dat niet.
    Al snel zaten ze aan de wijn.
    ‘Zal ik nog wat bijschenken?’
    ‘Ja graag. Of wacht, jij doet al zoveel. Ik schenk wel in. Houd je glas maar bij.’
    ‘Pas op. Voorzichtig.’
    Een golf wijn spoelde over zijn hand.
    ‘Wacht maar.’
    Langzaam kroop ze naar hem toe. Nam zijn glas over, pakte zijn hand en bracht deze naar haar mond. Zachtjes likte ze over de bovenkant, daarna langs de binnenkant en tot slot nam ze vanaf de duim elke vinger afzonderlijk tussen haar lippen. De zon had het einde van de dag al ingezet.
    ‘Je moet het heft in eigen hand nemen,’ had Emma haar verteld. Ze hadden gelachen om dat ‘heft in eigen hand’.
    ‘Mannen doen altijd zo stoer en hun broek staat bij een glimlach al bol, maar de actie moet van jou komen.’
    Ze had gelijk. Jan liet het lijdzaam over zich heenkomen. Toch had hij deze plek zelf uitgekozen. Hier zouden ze niet snel betrapt worden.
    ‘Ik hou van je,’ fluisterde hij.
    Ze bevrijdde zijn pink uit haar mond en leidde zijn vingers naar haar borst. Daarna greep ze naar beneden. Het ging snel. Achteraf te snel.
    ‘Maar het wordt heus beter,’ zou Emma later nog een keer zeggen.
    Daarin had ze gelijk. Ze moesten trouwen, maar voor haar gevoel was er geen verschil tussen de verplichting en de keuze. Toen ze man en vrouw waren, konden ze meer tijd voor elkaar nemen en dat kwam hun liefdesleven zeker ten goede.

    Jan is dood. Al een poosje.

    In de kamer klinkt gestommel. De badkamerdeur gaat open. Een man in een zwart T-shirt komt naar buiten. Ze vraagt zich af hoe hij binnengekomen is. Hij lijkt op Jan.
    ‘Sorry moeder, het moest echt even.’
    De man heeft een vriendelijke stem. Hij zal vast een kopje thee lusten. Ze reikt naar de theepot.
    ‘Beter een vriendelijke vreemdeling dan een boze buur,’ was een van Jans zelfverzonnen wijsheden. Vandaag zal ze ernaar leven.
    Ze ziet wat haar handen moeten zijn. Haar trouwring herkent ze.
    Een vlinder fladdert in een korte vlucht door haar buik.
    ‘Hallo Jan,’ zegt ze.


  • Imaginary friend

    ‘Wat vind je van de Nicaraguaanse vrouwen?’ vroeg één van de vrouwen aan mij.
    Ze keek niet helder uit haar ogen en haar borsten vielen, als ze naar voren boog, bijna uit haar hemd. Ze boog vaak naar voren.

    We hadden het nog niet door, maar in Europa stond de Berlijnse Muur op het punt van vallen. Tot afgrijzen van de Sandinisten zou Doña Violeta Chamorro over een paar weken verkozen worden tot president van Nicaragua en in Panama Stad had het hoofd van de defensiemacht Manuel Noriega zich net aan de Verenigde Staten overgegeven, nadat het Noord-Amerikaanse land met veel machtsvertoon een interventie had uitgevoerd.
    Costa Rica was temidden van de ontwikkelingen in de buurlanden een enclave van rust. Ik was eenentwintig jaar oud en nog steeds verbaasd dat ik na een sollicitatieprocedure geselecteerd was om hier stage te mogen lopen. Over borsten had ik vaak gedacht, gedroomd en ook wel naar gekeken, maar verder had ik er weinig ervaring mee.

    ‘Ik vind ze erg vriendelijk, net als alle mensen in dit mooie land,’ antwoordde ik diplomatiek.
    Ze keek me lachend aan met haar wankele blik.

    Ons toeristenvisum kon opnieuw aangevraagd worden als we minimaal een week het land uit waren geweest. Hoewel we stage liepen bij verschillende overheidsorganisaties, hadden we nog geen vergunning om langer dan drie maanden in het land te verblijven. Met zijn vieren vertrokken we naar de Nicaraguaanse hoofdstad Managua, waar een Costa Ricaanse kennis voor zijn werk verbleef.

    ‘Zou je ze niet wat beter willen leren kennen?’
    Haar blote voet gleed onder tafel langs mijn onderbeen naar boven. De drank had me al in de greep, maar haar actie werkte ontnuchterend.

    De busreis was lang en ongemakkelijk, vooral, omdat de zitplaatsen niet ingesteld waren op mensen van mijn lengte. Bij de grens wisselden we verplicht zestig dollars om voor Cordoba’s. Daarmee werd ik voor het eerst en het laatst van mijn leven tot nu toe, miljonair.

    ‘Hoe bedoelt u?’ vroeg ik naar de bekende weg.
    Ze moest lachen om het u, dat ik gebruikte, omdat ik de vervoegingen voor je te ingewikkeld vond.

    De kennis had een eenvoudige woning, met naast een woonkamer, drie slaapkamers en twee badruimtes. We verdeelden de twee logeerkamers, die via één van de badruimtes met elkaar verbonden werden.
    Deze badkamer stond vol met pannen en emmers, die om de dag gevuld werden met water, omdat het staatswaterleidingbedrijf maar één keer per twee dagen de kraan open zette.

    ‘Hoe ze voelen en hoe je met ze kan spelen. Kan jij goed spelen?’
    Ze sprak me aan zonder haar blik af te wenden en zonder te knipperen met haar ogen. Het bloed trok naar mijn hoofd. Ze likte met haar tong langs haar lippen. Om mij heen sprak iedereen door. Mijn benen durfde ik niet te bewegen. Haar voet streek op en neer.

    Onze gastheer reed ons rond in zijn versleten auto, die volgens hem nog maar een paar jaar oud was. Natuurlijk liet hij ons ook het nachtleven ervaren.

    Zo kwam ik naast haar te zitten.
    ‘Ik heb een vriendin in Nederland,’ loog ik.

    Het plein werd door allerlei barretjes omringd.  Het was toegankelijk via een centrale ingang waar entree betaald moest worden. We trokken genoeg aandacht. Vage en minder vage bekenden van onze gastheer kwamen voorbij, schoven aan, vertrokken weer of bleven hangen. Europeanen, student of niet, waren interessant en rijk. Uiteindelijk bleven een echte vriend en twee nieuw verworven vriendinnen hangen.

    ‘Zij hoeft dat toch niet te weten?’
    De voet kroop weer omhoog.
    ‘Ik heb haar trouw beloofd toen ik naar Midden Amerika vertrok,’ verzon ik verder.
    ‘Van mij krijgt ze niets te horen hoor,’ vervolgde ze met een knipoog. Het was onmogelijk om haar borsten niet te zien.
    ‘Voor Nederlanders is trouw heel belangrijk.’
    Ze keek langdurig naar me. Glimlachte. Nam een slok rum. Haalde haar voet van mij weg en richtte zich tot mijn mede-reisgenoot.


  • Wijsheid verloren

    Inleiding.

    Twee dagen geleden begon Sophia Zamia rond half tien in de avond tegen me aan te praten en ze hield pas op toen ik te dronken was om haar betoog nog behoorlijk te kunnen volgen. Dat was het moment waarop ze het café verliet.
    Pas na vijf minuten durfde ik haar achterna te gaan. Ze was onvindbaar. Ik keerde terug naar de tafel waar ze tegenover me zat.
    Hoe ik thuisgekomen ben, weet ik niet. Toch kan ik me haar woorden goed herinneren en nu mijn hoofdpijn gezakt is, ben ik in staat om ze op te schrijven. Vanzelfsprekend is haar naam niet echt Sophia Zamia, net zoals ik niemand bij naam zal noemen.
    Mijn woorden zullen haar zichtbaar maken, waarbij ik de vrijheid neem om woorden in haar mond te leggen die ze nooit gesproken heeft. Woorden die ik gehoord heb, geleend van anderen. Woorden die niet van Sophia, maar ook niet van mij zijn. Woorden die de schrijver niet aan te rekenen zijn, maar waarvan de emotie die ze voortbrengen gezocht moet worden bij de buurman of -vrouw, de collega, bij de willekeurige passant in een steeds leger wordende winkelstraat of in het beste geval bij de lezer zelf.

    Sophia spreekt.

    ‘Mijn naam bevestigt de wijsheid die ik meedraag. Net zoals ik ruis als de bladeren van de palmvaren. Geen naam zonder betekenis. Zamia, plant uit de orde van de cycadales, maar ook het woord voor verlies. En hoe heet jij? Wat beteken jij?’

    Ik keek haar aan en vond haar om te zoenen. Haar heldere oogopslag betoverde mij. Ze dronk een jus d’orange en bestelde in de uren die volgden enkel fris. Ik hield het bij rode wijn en nog meer rode wijn. De introductie laat ik hier achterwege, ik viel haar op en ik, ik viel op haar. Daar laat ik het bij.

    ‘Spreek jij nog in volzinnen? Of stuur jij je meningen als quotes de wereld in, ontdaan van iedere context en nuance? In vijfhonderd tekens wordt er van je verwacht om een biografie te schrijven, die je aantrekkelijk genoeg maakt om geliket te worden. Hoe vaak ben jij weggeswipet op basis van een profielfoto die je van jezelf geplaatst had?’

    Als ze spreekt bewegen haar wenkbrauwen mee met de woorden die ze extra nadruk geeft. Haar lippen waren donkerrood. Ze had nauwelijks make-up. Ik heb nog geen profielfoto, nooit gehad, maar zou háár meteen liken op basis van haar foto.

    ‘Een goed idee moet worden gepitchet in amper één minuut, want anders is het geen goed idee. Hoeveel goede ideeën heb jij?
    We verwarren aandacht met het aantal volgers. Mensen die in een fractie van een seconde een knop hebben aangetikt. Er is geen plaats voor een goed gesprek. Zoals wij hier. Jij en ik.
    Sociale contacten worden vormgegeven in de virtuele wereld. Een virtuele wereld, waarbinnen oorlogen worden gevoerd en strijders sterven in enorme bloedplassen. Oorlogen met eindeloos veel nieuwe levens, met bij te kopen wapens, met tegenstanders en medestanders vanuit de hele wereld. Er wordt gejuicht als iemand door een headshot is geraakt. Er wordt een speler uit een team gekickt, omdat de anonieme groep zich zonder aanwijsbare reden tegen deze speler keert. Via de audiokanalen en binnen de chatsessies wordt de verbanneling vernederd, gekleineerd en geschoffeerd in een cumulerende stroom aan hatelijkheden, waarbij hij zich alleen kan weren door te verdwijnen. En laat hem geen emotie tonen, dan ruiken de wolven bloed. Homo homini lupus.
    Wees eerlijk, ook jij bent eruit gegooid. En ik kan je helpen.’

    Ze leek zich werkelijk op te winden. Haar gezicht liep rood aan, haar mond spuwde de woorden uit en ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Behalve op de momenten dat ik de barkeeper om een nieuw glas wijn vroeg.

    ‘We nemen de virtuele oorlog mee naar buiten. We denken onkwetsbaar te zijn. We schreeuwen eerst en denken daarna. Alles is vrijheid van meningsuiting. Kogels komen van links en van rechts. Opvattingen moeten worden vernietigd door de vertolkers daarvan tegen de muur te zetten, nadat ze eerst ontmand zijn of op zijn minst verkracht door een horde wilde beesten. We zijn immers voor een rechtsstaat en we zijn allemaal hoeders van de democratie, tot het moment dat het recht niet aan onze kant staat en de meerderheid zich in stilte hult. Een gedachte meerderheid, waar voor het gemak iedereen toe gerekend wordt die zijn mond niet open wil doen, omdat hun stem wellicht anders zal klinken dan gedacht. Hoe lang ben jij nog van plan te zwijgen?’

    Sophia had een lage stem, tegen hees aan, maar toch heel vrouwelijk. Haar gebit was niet misvormd door een beugel, die haar tanden in een onnatuurlijk rechte stand zou hebben gedwongen. Haar voortanden stonden mooi naast elkaar, maar de rest hield zich niet aan de wetten van de orthodontie.

    ‘We zijn beland in het voor- of tegen tijdperk. De teams verschillen per dag, per uur, per minuut zelfs. Het grootste belang is om erbij te horen, of op zijn minst om niet uitgesloten te worden. We horen erbij als we de anderen weten uit te sluiten. Status op basis van macht. Wij tegen ieder die niet met ons is. Niet het gedachtegoed is wat voorop staat. Kom niet aan ons of aan degenen die ons leiden. Kom vooral niet aan onszelf. Wie twijfelt valt af en heult met de vijand. Maar jij, jij kan jezelf bevrijden. Ook jij kan erbij horen.’

    Vannacht wilde ik graag met haar heulen. Ik voelde hoe ik haar een schuilplaats wilde bieden tegen welk gevaar dan ook. Ik wilde graag bij haar horen. Haar borsten deinden bij iedere ademhaling. Haar tepels leken zich verlangend vanonder de dunne stof van haar kleding op te richten.

    ‘Het gaat niet om God of goden. Principes zijn op maat gesneden voor het moment dat ze nodig zijn en flexibel voor de momenten die nog moeten komen. Mensen sterven niet meer, omdat het besef van het sterfelijke niet meer bestaat. Niemand ziet dat we allang een zombierijk zijn binnengetreden, dat alleen bestaat uit levende mensen en ondoden.
    De hemel en de hel lijden al jaren aan leegstand en onderbevolking. God en de duivel tellen het aantal echo’s in de ochtend als ze elkaar begroeten. Charon, de veerman op de Styx, lakt zijn boot in eindeloze lagen bij om de verveling te verdrijven en de maagden in het paradijs smachten om die ene ware gelovige op wie zij hun vlies in liefde laten scheuren. Niemand komt. Het ware geloof is al jaren zoek. Maar ik ken de oplossing. De oplossing voor jou en mij.’

    Het was duidelijk dat Sophia over seks sprak. Even veerde ik op en prees me gelukkig met de lakens die ik vanmiddag nog verschoond had. Tegelijkertijd vroeg ik me af of zij seks voor het huwelijk goed zou keuren, of een one night stand tot haar repertoire behoorde.

    ‘We projecteren ons gevoel op alles en iedereen. Dieren kunnen zichzelf niet meer zijn. Het zijn halfmensen. Maar wie wil er nu eigenlijk mens zijn? Wie zegt dat intelligentie een zegen is? Waarom denkt de mens alles beter te weten? Welk dier zou sowieso mens willen zijn? Laat mij je helpen zoeken naar het goede in de mens. Zoeken naar de echte mens, zoals hij bedoeld is.’

    Ik twijfelde of dit het juiste moment was om over mijn dierlijke gevoelens te praten. Toch waagde ik de gok.
    ‘Kom je mee naar mijn huis?’ viel ik haar in de rede.

    Sophia zweeg abrupt. Keek me aan. Stond op, smeet een visitekaartje in een plas verspilde wijn, pakte haar jas en verliet zonder te betalen de zaak. Ik wachtte vijf minuten voordat ik achter haar aan durfde te gaan. Waar ik ook zocht, ik vond haar niet. Zij, alleen dwalend door de stad. Het is een beeld dat ik nog steeds niet uit mijn hoofd krijg.

    Wilt u helpen zoeken? Ze heet Sophia, ik ben haar kwijt. Haar kaartje is nauwelijks leesbaar. Iets met ‘rescue.org’.

    Een bericht op social media zou prettig zijn.

    ________________________________________________

    Dit verhaal werd na een verhalenwedstrijd geplaatst in de Erasmuseditie van RealMag, naar aanleiding van het Erasmusjaar in 2016. De uitdaging was om een moderne variant op de Lof der zotheid te schrijven.

    De jury schreef over het verhaal:
    ‘In de Lof der zotheid wordt de maatschappij met humor op de hak genomen via de dubbelzinnigheid van vrouwe Stultitia. In de meeste verhalen wordt er meer nadruk gelegd op de tegenstelling zot en wijs, een trauma of identiteitscrisis. De dubbelzinnigheid van de originele lof kwamen we maar weinig tegen. In het verhaal van Hadeke vinden we dit het meest en sterkst terugkomen. Bovendien is ‘Wijsheid verloren’ ook los van het thema een goed verhaal.’


  • De komst

    Het begon pas echt toen niemand precies meer wist hoe het op gang gebracht was. De berichten en geruchten stroomden door de stad. Binnen een week zou het gebeuren, dat was duidelijk. Zelfs de burgemeester had een ‘post geliked’.

    Toen de krant hem daarover bevroeg antwoordde hij toeschietelijk:

    ‘Het zou toch mooi zijn als iedereen zo’n sympathiek gebaar weet te omarmen.’

    Wijken vormden welkomstcomités. Op scholen werden leerlingen geselecteerd die bloemen mochten aanbieden, ondersteund door de beste zangers en zangeressen uit de klassen van de bovenbouw, die een speciaal lied zouden aanheffen geschreven door de stadsdichter en getoonzet door de vaste componist van één van de beste zangers van het land. Op de maneges werd gezocht naar de mooiste schimmels, die het speciaal uit het museum gehaalde en net gereviseerde open koetsje zouden voort trekken.

    Op de sociale media ontstonden spontaan groepen van diverse pluimage en achtergronden, die op hun manier een bijdrage aan het festijn wilden leveren. De vrijgezellen besloten tot een dansje in gewaagde, maar zeker gepaste kleding. De actief gepensioneerden, die volgens een buitenstaander eigenlijk actieve gepensioneerden hadden moeten heten, wilden een toost uitbrengen met een zelfgestookte en voor de gelegenheid vast en zeker gelegaliseerde, op jenever lijkende sterke drank; alcoholpercentage onbekend. De verkeersregelaars kwamen tot een door hen te begeleiden route door de binnenstad en het nabije buitengebied; en dat alles geheel op vrijwillige basis. De initiatieven stapelden zich op, evenals de tientallen zelfverklaarde evenement regisseurs.

    De tijd van aankomst lag uiteindelijk op een zaterdag tussen 11 uur ‘s ochtends en 3 uur ‘s middags, of zoals de groep Groene Petten schreef: tussen elfhonderd uren en vijftienhonderd uren scherp. Dus stonden de meeste mensen al om negen uren scherp, samengepakt klaar op het centrale plein van de stad. De zon scheen, mede mogelijk gemaakt door de Weer-bepalers die met hun sproeivliegtuigen en uitgekiende mix van condenseerspray de kelders een dag van tevoren blank hadden weten te zetten. De stemming zat er goed in. Verschillende liederen werd spontaan en luid tegen elkaar in gezongen. Er werd meermaals geapplaudisseerd en gejoeld, als er rond het podium beweging waar te nemen was. Helaas verstomde dit al snel als de vier grote en over het plein verspreidde schermen beelden toonden van een monteur, een bloemschikker of welke ondersteuner dan ook.

    Terwijl de uren verstreken, groeide de verwachting. Via WhatsApp, Snapchat en Instagram werden de signalen van wat op korte termijn komen zou gedeeld. Zij die nog over Twitter en Facebook beschikten, zochten krampachtig naar vrienden die hen op de hoogte konden brengen van de details. Zo kwam er een gefluister op gang, ingezet na het aflezen van een nabij en vaak slecht zichtbaar telefoonschermpje, waardoor de afzender zijn of haar eigen boodschap in korte tijd in verminkte vorm opnieuw als waarheid de wereld in kon zenden.

    Zo verstreek het vijftienhonderd uren moment. Zelfs de zestienhonderd uren. Tot bij het invallen van de duisternis, vanuit de inmiddels in een vermoeide stilte vervallen menigte een kinderstem opklonk:

    ‘Zeg, op wie wachten we eigenlijk?’