Verhaal


  • Afzien

    ‘Zelfs atheïsten vragen zich vertwijfeld af of het bestaan van de duivel, het bestaan van God rechtvaardigt. En jij bent die duivel,’ beet mijn eerste vrouw me toe, toen ze mij voorgoed verliet.
    Drie vrouwen, drie huwelijken, geen enkele hield stand en altijd bleek het aan mij te liggen. Voor mij hoeft het niet meer. Ik scharrel her en der wat rond en vermaak me prima. De rust van het bos en het gezelschap van een goede fles wijn, helpen mij de dagen door.
    Vandaag is een mooie dag. Een paar uur schrijven, zittend op een boomstam, het glas bij de hand. Nu de zon zijn licht begint te temperen en de bodem van de fles bereikt is, is het tijd om naar huis te gaan. Met de auto. Nauwelijks aangeschoten. Mijn lichaam heeft zich ingesteld op de hoeveelheid alcohol die ik dagelijks naar binnen spoel.
    De weg terug leidt langs een feestlocatie Voor al uw feesten en partijen. Er is een bruiloftsfeest aan de gang. Gratis drank en eten. Ik parkeer de auto, stap uit en loop naar binnen.

    ‘Hallo,’ word ik begroet, ‘ben jij er één van Roel of Chantal.’
    ‘Roel,’ lieg ik.
    ‘Dat dacht ik al. Champagne?’
    ‘Graag.’
    Ik houd niet van Champagne, maar het is mijn entreebewijs. Ik baan me een weg naar de bar, hef mijn glas naar wildvreemden, die ervan overtuigd zijn dat ik bij de andere helft van het echtpaar behoor, dan waar zij toe behoren. Bij mijn doel aangekomen, hijs ik me op een kruk, plaats mijn glas op de toog en schuif het van me af. De plekken naast me zijn leeg.
    ‘Merlootje graag.’
    ‘Komt eraan.’
    Ik heb zicht op de dansvloer. Het echtpaar wordt omcirkeld door een net niet in de maat deinende groep genodigden.
    ‘Bierrrrr!!!’ bralt de bruidegom plots en wankelt mijn kant op.
    ‘Hee Roel man,’ begroet ik hem, ‘ik zou het niet doen.’
    Roel kijkt me niet begrijpend aan.
    ‘Ben jij d’r eentje van Chantal?’ vraagt hij.
    ‘Maak niet uit. Je kunt er nu nog onderuit.’
    ‘Waaronder.’
    ‘Weet je, nu lijkt het nog leuk. De maanden hiervoor waren ook nog aangenaam. Vanavond lukt het je al amper om hem omhoog te krijgen en daarna zit je onder de plak.’
    ‘Vertel,’ lacht Roel wat onhandig.
    Meer heb ik niet nodig. Roel kruipt op de kruk naast me, zet een elleboog op de bar en luistert. Hij raakt al snel in de ban van mijn verhaal. Na een klein kwartier wordt Roel pas gemist.
    ‘Roeltje!’ wordt er gescandeerd vanaf de dansvloer.
    ‘Wacht even!’ roept hij terug en vervolgt richting mij: ‘Kom laten we naar buiten gaan.’
    Samen lopen we naar de deur, negeren de schouderklopjes, de complimenten voor het feest, de vragen naar wie ik ben. Eenmaal buiten lopen we door naar mijn auto, stappen in en start ik de auto.
    ‘Naar de stad,’ zegt Roel.
    Terwijl ik zo recht mogelijk weg probeer te rijden, maak ik vanuit de verte kennis met het imposante stemgeluid van Chantal:
    ‘Roel! Terugkomen!’


  • Dartel

    ‘Tarata 9 Nov 1836

    Geachte vader,

    In de afgelopen week ben ik vanaf de hoofdstad Tacna verder landinwaarts getrokken. De onrust over de vorming van de confederatie van Peru met Bolivia lijkt nog niet overgeslagen te zijn op de inheemsen in Tarata, waar ik gisteren aangekomen ben.
    Er zijn hier nog veel zielen te winnen, vader, de lieden zijn mij vriendelijk gezind en ik treed hen met eenzelfde vriendelijkheid tegemoet.
    …’

    Op zolder vond ik achter het schot een kartonnen doos vol vergeelde brieven, van een jonge missionaris aan zijn ouders. Wonderlijke brieven van een diep gelovig man, die een band wist te smeden met de mensen die hij tot het geloof probeerde te bekeren. Toch leek het bekeren niet zijn belangrijkste doel.

    ‘…
    Ach vader, ons Geloof is geen Geloof van onderwerping. Ons Geloof toont zich in mijn handelen, mijn verhalen, mijn hulp, mijn daden en daarmee toont de Heer Zijn grootheid. En de Heer is goed, Hij geeft mij de onbevattelijke schoonheid van de natuur, waarmee de Indígenes een nauwe band hebben opgebouwd. Hij heeft me laten inzien, dat God zich ook toont in de onwetenden, die we zo snel verwarren met de ongelovigen. De laatsten hebben gekozen, vader, de eersten moeten leren inzien. En dat zullen ze.
    …’

    De brieven zijn voornamelijk aan de vader gericht, maar ook moeder wordt vermeld.

    ‘…
    Vader, sla uw armen nog maar eens stevig om moeder heen en fluister haar in het oor dat ik haar iedere dag dankbaar ben voor het leven dat u beiden via de grootmoedigheid van de Grootste aan mij geschonken hebt.
    …’

    Naarmate ik vorderde in de brieven, werd een bijzonder geheim onthuld, dat eerst nauwelijks aandacht leek te krijgen.

    ‘…
    Zo zijn er hier geen bruggen over de vele smalle beekjes, die zich door het landschap een weg naar beneden banen. Wonderlijk genoeg zijn de poten van het vee kletsnat, terwijl de hoeders hun broekspijpen droog houden.
    …’

    Dat stukken van verschillende brieven de tand des tijds niet doorstaan hebben, maakte het ontrafelen van dit geheim niet makkelijk. Toch wist ik de puzzel vanuit grotere en kleinere flarden tekst te ontrafelen.

    ‘…
    Het is daar, vader, waar de kinderen vaker struikelen, daar waar een normale volwassene even twijfelt aan zijn evenwicht.
    …’

    ‘…
    Deze plekken hebben een grotere dichtheid dan men zou denken. Eens gevonden en herkend is het ook weggelegd voor een mens als ik, hoewel het een grote mate van oefening vergt. Maar de inheemsen hebben de kunst zo goed onder de knie, dat het in eerste instantie niet opvalt. Ze noemen het e’chopte of in het Spaans la retoza, de dartel of huppel.
    …’

    Ik probeerde de beschrijvingen uit de brieven toe te passen. Eerst door te kijken en te voelen. Wáár struikelden de kinderen het meest, voelde ik mij even uit mijn evenwicht op deze punten, zagen deze plaatsen er bij nadere bestudering toch iets anders uit? Voorzichtig plaatste ik mijn rechtervoet iets boven zo’n plek. Voelde de weerstand, de afwezigheid van de zwaartekracht waardoor ik slechts een fractie van een seconde boven de grond zweefde. Mensen lachten onhandig naar me, maar hadden niet door hoe bijzonder het was.

    ‘…
    Weet vader dat de Zoon van God, de Heiland die ons tot het Geloof geroepen heeft over het water liep. Ik heb het gezien vader. Hoe de mensen hier in een dartel over het water gaan, hoe ze over de oneffen paden lopen zonder maar één moment tot struikelen te komen. Ik heb ze verteld over de Christus en over Zijn wonderen, over de verwantschap die Hij heeft met de mensen waar ik tussen mag wonen.
    …’

    Inmiddels heb ik het onder de knie. Ik dartel van het ene punt naar het andere, zonder met mijn voeten de grond te raken. Ik herken de punten waar de zwaartekracht opwaarts gekeerd is, de punten waar de aarde een overdaad aan neerwaartse kracht compenseert om zijn bolling te behouden. Ik kies nog wel de veiligheid van de duisternis.

    ‘…
    Vader, dit is mijn laatste brief die ik tot u en mijn lieve moeder richt. Ik begrijp goed dat u hem heeft laten informeren, vader, u handelde uit liefde vader, zoals onze Vader ook uit liefde handelt. Kardinaal Jara Mendoza heeft geoordeeld dat de duivel bezit van mij heeft genomen en mij tot de verlokkingen van het Kwade heeft gebracht. Hoewel de inquisitie niet meer actief is, ben ik veroordeeld tot verstikking tot de dood erop volgt. Ach vader, weet dat ik nog steeds bid tot de Heer om verlossing. Vergeef mij. Mocht morgen het vonnis voltrokken worden, dan zal ik u en moeder niet treffen in het Hemels Paradijs. Ik heb geen spijt van de dartel, vader, maar vrees voor het vuur dat mij mogelijk te wachten staat. Toch troost ik me in het besef dat ik dan mijn trouwe inheemse vrienden spoedig terug zal zien.
    …’


  • Gespannen

    Iedere act is een choreografie. Het oefenen van elke beweging, tot het lijkt dat het geen moeite meer kost. Tot het voelt dat het geen moeite meer kost. De grond ligt iets meer dan tien meter onder me. Het vangnet is nog uitgespannen. Ik zie het niet, ik weet het. Langzaam draai ik een halve slag om mijn as. Ik kijk naar Josephine, ze staat op de rand van de paal waar het koord begint. Of eindigt. Waar wij beginnen of eindigen. Josephine met wie ik zojuist het eerste deel van onze act heb afgerond.

    Hoe strak het koord ook staat er is altijd speling. Die speling geeft me net dat zetje mee om straks vanuit het midden mijn salto te kunnen maken. De choreografie bepaalt de acties om mij heen. Iedere beweging is een teken aan degene die de tekens kan lezen. Jérôme, die aan het eind van het koord staat en alvast naar de trapeze grijpt. De pisteknechten die het vangnet tot de bodem laten zakken. De spreekstalmeester die de aankondiging in zal starten:

    ‘Dames en heren, jongens en meisjes … wat u nu gaat zien is nog nooit vertoond. Stéphane l’oiseau, Stéphane de vogel, zal straks een dubbele salto achterover maken op meer dan tien meter hoogte! En dat dames en heren, jongens en meisjes, zonder de bescherming van het vangnet. Ik vraag uw doodse stilte en uw aandacht voor Stéphane!’

    Josephine vangt mijn blik. Voor even. Daarna schieten haar ogen naar Jérôme en flitsen weer terug naar mij. Jérôme weet het, verraadt haar blik. Ik draai weer een halve slag om mijn as. Ik kijk naar Jérôme. Hij weet het.

    De salto achterover zal mislukken. Moet mislukken. Zo is het geoefend, zo heeft de choreografie het bepaald. Zodra ik door mijn benen zak om de sprong in te zetten, zal Jérôme zijn achterwaartse beweging inzetten. Op het moment dat ik opspring, zal hij zijn vlucht beginnen. Dan zal het snel gaan: Ik val langs het koord, het publiek schreeuwt ontzet en heeft niet op Jérôme gelet. Jérôme die me een meter onder het koord met één hand zal grijpen, omdat ik naar hem toespring. Zo is het geoefend. Zo is de choreografie. Zo is het al weken, maanden, honderden voorstellingen gegaan. Goed gegaan. Het publiek zal tot zwijgen komen en na enkele seconden in gejuich losbarsten.

    Nooit improviseren! Houd je aan de regels!

    Josephine is het beste dat me kon overkomen. Of het slechtste. Mijn zielsverwant. Met haar op het koord staan is als dansen in de hemel. En god, wat heb ik vaak in de hemel mogen zijn. Onze eerste zoen was in die hemel. Uit het zicht van Jérôme, uit het zicht van haar man, maar Jérôme weet het!

    Ik volg de choreografie. De roffel op de snaredrum begint. Ik zak door mijn knieën. Jérôme zet zijn achterwaartse beweging in. Ik spring op, dit is het moment dat ik Jérôme even uit het oog zal verliezen. Ik zie Josephine. Een flits. Het mooiste gelaat in de meest verwrongen gezichtsuitdrukking die een mens kan hebben.

    Josephine, mijn Josephine, in een vreemde opluchting glijd ik langs het koord en strek mijn armen zoals ik duizend keer geoefend heb.


  • Laatste slag

    Vanaf de top van de berg heb ik normaal gesproken een mooi uitzicht op de baai. Vandaag niet, het stormt en de regendruppels waaien zo hard tegen mijn ogen dat het zeer doet. Ik zoek bescherming achter een muur van lage begroeiing en druk mijn lichaam dicht tegen de grond. Nu zou ik kunnen vliegen, binnen enkele seconden boven de zee en het land zweven, gewoon door rechtop te gaan staan en me mee te laten voeren door de wind. Waarschijnlijk zou ik daarna te pletter slaan tegen een van de bomen waarvan de kruinen vlak onder mij vervaarlijk heen en weer zwiepen. Kón ik maar vliegen.
    Elke dag maak ik deze tocht. Mijn leven breng ik in eenzaamheid door, ik houd me schuil voor eventuele bezoekers. De wond onder mijn oog, die nog steeds jeukt, herinnert mij eraan om ver bij ze vandaan te blijven. Mijn voedsel scharrel ik met gemak bij elkaar en ook drinkwater is hier in overvloed. Vanaf deze vaste stek heb ik ze zien komen en gaan: de zeelui, de vechtersbazen, de leiders, de weinige vrijburgers en de slaven. Schepen zeilen de natuurlijke haven in om hun voedselvoorraden te verversen. Ze verzamelen vruchten, water en het vlees van de geiten, kippen en varkens die hier op eerdere reizen zijn uitgezet. Lang blijven ze gelukkig niet; binnen een maand zijn ze over het algemeen vertrokken. De groep die een jaar lang het eiland met mij heeft gedeeld kon pas weer weg toen andere schepen arriveerden. Hun eigen schip had averij opgelopen die zijzelf niet meer konden herstellen. Het was een moeilijk jaar, waarin ik elke seconde op mijn hoede moest zijn. Toen ben ik na een felle achtervolging gewond geraakt, maar ze kregen mij niet te pakken. Het heeft me extra voorzichtig gemaakt.
    In die tijd rukten de ratten op. Ongedierte dat zich als verstekelingen had verschanst in de diepste ruimen en de vrijheid op het land had gezocht en gevonden. Hier is het voor hen een waar paradijs waar geen natuurlijke vijand bestaat, behalve de mens. Binnen de kortste keren hadden zij de overhand in het landschap. Ze jagen mij nog steeds de stuipen op het lijf. Telkens als de wind iets afneemt kom ik half overeind en zie ik in de verte de masten hevig heen en weer gaan. Zeilen zijn losgeslagen en de schepen maken water. Hoewel ze gedrieën voor anker liggen in de betrekkelijke beschutting van de baai, is de storm zo zwaar dat er geen redden aan is. Dat ze zullen zinken is duidelijk.

    De Heren xvii ben ik veel dank verschuldigd. De voc heeft mij rijkdom gebracht, maar ik heb daar ook hard voor moeten strijden. Zouden ze wel begrijpen dat het geld dat ze mij toebedelen een schamele fooi is uit de opbrengst die ik hun bezorgd heb? Nog geen drie jaar geleden was er nauwelijks een plek om handel vanuit te drijven en nu heb ik ze Jakarta bezorgd. Met dat arrogante godswaanzinnige heethoofd Coen heb ik Tidore veroverd. Gelukkig had hij goed in de smiezen wie in deze streek het gezag voert: ik, Pieter Both, de eerste gouverneur-generaal van de voc. Natuurlijk heb ik mijn twijfels gekend, maar toen ik mijn functie eenmaal had aanvaard wist ik dat ik de juiste positie bekleedde. Illegale handel en machtsmisbruik, dat wordt mij verweten. Wat weten zij daarvan, achteroverleunend in hun dik beklede luie stoelen, lurkend aan hun pijpen en zich buigend over de vraag hoe zenog meer handel kunnen drijven? Zij weten niet dat je hard moet zijn voor je ondergeschikten en meedogenloos voor je vijanden. Laat die Heren maar hier komen en alleen al de verschrikking van een deinend schip in een storm meemaken. Binnen een kwartier zullen ze kotsend op de vloer liggen! De wind giert om ons heen, de wijn klotst over de rand van mijn glas. Nog even en ik zet de kruik direct aan mijn mond, om verspilling te voorkomen. De bemanning is bovendeks druk in de weer om de schade te beperken. Ik weet dat het gevaar van onderaf komt. We liggen tussen de koraalriffen. Als de bodem daar te hard tegenaan slaat, raken we lek. Hoe we hier ook uit komen, de reis naar het vaderland zal behoorlijke vertraging oplopen. Voor mij hoefde de reis niet eens aangevangen te worden, maar goed, ze hebben mij teruggeroepen en daar kan ik niet tegenin gaan. Het leven zal niet meer zo avontuurlijk zijn, ik zal het klimaat missen en de pracht van de natuur, maar in armoe zal ik zeker niet leven. Eenmaal terug in het vaderland zal ik me beraden op een passende toekomst. Misschien dat ik me net als Specx ga richten op de kunst. Als een man die zo’n beroerde administratie voerde nu succes in de kunsthandel kan hebben, moet ik dat minstens zo goed kunnen.
    De storm is al zwaar en toch weet hij nog behoorlijk aan te wakkeren. Gelukkig liggen we voor anker. Op open zee hadden we geen schijnvan kans gehad. Ik ken dit eiland en weet dat het er flink tekeer kan gaan, maar zo’n weer als nu heb ik niet eerder meegemaakt. Ik bid tot God dat hij ons behoede. Ik hoor de spanten knallen; aan de schommeling merk ik dat de voorraden aan het schuiven zijn. Dit zijn de voortekenen van een zinkend schip. We slaan van de ankers, ik voel het, het deinen blijft, maar het schokken valt weg. Dan een dreun en ik hoor hoe het roer met een luid gekraak versplintert. Zo snel ik kan vlucht ik naar het dek. De regenvlagen striemen in mijn gezicht. Ik kan amper een hand voor ogen zien. De sloepen worden uitgezet, er is een gat geslagen in de achtersteven. Het zal niet lang duren voordat we kapseizen. In de seconde dat de wind zich even inhoudt zie ik dat een van de twee andere schepen al is gezonken. Hout, goederen, levende en dode lichamen drijven voorbij. Het dek is glad en door de deining kan ik amper overeind blijven. Mannen duwen elkaar omver om een plek in een sloep te bemachtigen. Tegen mij durven ze niet, ze kennen mij, en mijn reputatie nog beter. Met moeite kom ik in een sloep. Zodra we de touwen loshakken slaat hij meteen om. Samen met alle andere inzittenden word ik onder water gezogen. De herrie verstomt en ik probeer me te oriënteren. Ik trek me omhoog aan de lijven van de anderen. Zij die mij vastgrijpen sla ik met al mijn kracht van me af. Als ik het oppervlak weer weet te bereiken, barst het geraas opnieuw in volle omvang los. Ik dwing mezelf rustig te blijven, niet in paniek te raken van het lawaai, de hulpkreten en de chaos die om me heen drijft. Het water is gelukkig niet koud, maar de golven zijn te hoog, de wind waait te hard en de stroming is te sterk. De kust leek van boord af dichtbij, in het water lijkt hij bijna onbereikbaar. Al mijn energie steek ik in het boven water houden van mijn hoofd. Zwemmen heeft nu geen zin. Ik moet mijn krachten sparen om werkelijk kans te maken om levend aan wal te komen als het rustiger wordt. Terwijl ik me drijvend probeer te houden weet ik dat de meesten van ons al ploeterend in het water van uitputting zullen sterven. Ik heb de dood vaker gezien en weet dat ik voor mijn eigen leven moet kiezen.

    Ondanks het ruige weer ben ik in slaap gevallen. Het is wonderlijk hoe een dag van storm gevolgd kan worden door een stralende ochtend. Het strand ligt bezaaid met de resten van de drie schepen. Een paar opvarenden hebben de kust levend weten te bereiken, ze trekken de aangespoelde lichamen weg uit de greep van het water.
    Ik heb honger. De bomen staan aan het strand, de wind zal behoorlijk wat vruchten van de takken hebben afgerukt. Een rijke maaltijd ligt op mij te wachten. Terwijl ik naar beneden loop, denk ik na over wat ik gezien heb. Eindelijk zijn zij ook slachtoffer, dat voelt goed. Met iedere stap word ik bozer op hen. Het voelt als gerechtigheid. Hoewel ik waarschijnlijk de veilige beschutting zal moeten verlaten om aan mijn eten te komen, voel ik me redelijk veilig. Ze zullen nu geen oog voor mij hebben.
    In korte tijd ben ik aan het begin van het strand. De mannen staan een paar honderd meter van mij vandaan, ik loop dichter naar de zee toe om bij een paar heerlijke tambalacoques te komen. Het strand ligt vol afval met daartussen mijn eten. Het smaakt goed. De komende tijd zal er zeker nog meer op de kust aanspoelen, mens, voorraad en resten van wat eens trotse spiegelschepen waren. Dan hoor ik vlak bij me een hoop geproest. Een man zwemt met moeizame slagen mijn kant op. Hij moet al grond onder zijn voeten voelen en toch lukt het hem niet om op zijn benen te staan. Hij is totaal uitgeput. Met hem voel ik geen medelijden, hij lijkt op de mensen die mij achterna hebben gezeten. Mijn hele lijf verstrakt en bereidt zich voor op de schade die ik toe wil brengen. Het water staat nog tussen ons in. Ik voel me nu al de overwinnaar van wat komen gaat. Daarom pers ik het hardste geluid uit mijn keel dat ik kan maken.

    Ik kan niet meer. De kust. Bijna. Ik ga dood. Ik voel het. Nog een paar slagen. Ze kunnen me dan tenminste een goede begrafenis geven. Geen zeemansgraf. Rust. Eeuwig. Vaarwel vaderland. Nooit meer thuis. Wat hoor ik? Dat geluid! Een walgvogel! Heer, neem mijn ziel. Ik, uw eeuwige dienaar, maar laat me niet sterven bij deze gemankeerde vogel.

    De man kijkt me met een wonderlijke kracht in de ogen aan. Ze hebben me gehoord en komen al aangerend. De aanwezigheid van de anderen was ik in mijn woede vergeten. Ik vlucht de struiken in. Ze roepen naar elkaar. De man ziet er niet best uit. Hij leeft nog, maar dat zal niet lang meer duren. Niemand heeft nog oog voor mij en een vreemd gevoel maakt zich van mij meester. Mijn angst verandert in een drang om te veroveren. Met trotse tred stap ik het pad op. Vandaag is een mooie dag om een vrouwtje te zoeken.


  • Gespannen

    Iedere act is een choreografie. Het oefenen van elke beweging, tot het lijkt dat het geen moeite meer kost. Tot het voelt dat het geen moeite meer kost. De grond ligt iets meer dan tien meter onder me. Het vangnet is nog uitgespannen. Ik zie het niet, ik weet het. Langzaam draai ik een halve slag om mijn as. Ik kijk naar Josephine, ze staat op de rand van de paal waar het koord begint. Of eindigt. Waar wij beginnen of eindigen. Josephine met wie ik zojuist het eerste deel van onze act heb afgerond.
    Hoe strak het koord ook staat er is altijd speling. Die speling geeft me net dat zetje mee om straks vanuit het midden mijn salto te kunnen maken. De choreografie bepaalt de acties om mij heen. Iedere beweging is een teken aan degene die de tekens kan lezen. Jérôme, die aan het eind van het koord staat en alvast naar de trapeze grijpt. De pisteknechten die het vangnet tot de bodem laten zakken. De spreekstalmeester die de aankondiging in zal starten:
    ‘Dames en heren, jongens en meisjes … wat u nu gaat zien is nog nooit vertoond. Stéphane l’oiseau, Stéphane de vogel, zal straks een dubbele salto achterover maken op meer dan tien meter hoogte! En dat dames en heren, jongens en meisjes, zonder de bescherming van het vangnet. Ik vraag uw doodse stilte en uw aandacht voor Stéphane!’
    Josephine vangt mijn blik. Voor even. Daarna schieten haar ogen naar Jérôme en flitsen weer terug naar mij. Jérôme weet het, verraadt haar blik. Ik draai weer een halve slag om mijn as. Ik kijk naar Jérôme. Hij weet het.
    De salto achterover zal mislukken. Moet mislukken. Zo is het geoefend, zo heeft de choreografie het bepaald. Zodra ik door mijn benen zak om de sprong in te zetten, zal Jérôme zijn achterwaartse beweging inzetten. Op het moment dat ik opspring, zal hij zijn vlucht beginnen. Dan zal het snel gaan: Ik val langs het koord, het publiek schreeuwt ontzet en heeft niet op Jérôme gelet. Jérôme die me een meter onder het koord met één hand zal grijpen, omdat ik naar hem toespring. Zo is het geoefend. Zo is de choreografie. Zo is het al weken, maanden, honderden voorstellingen gegaan. Goed gegaan. Het publiek zal tot zwijgen komen en na enkele seconden in gejuich losbarsten.
    Nooit improviseren! Houd je aan de regels!
    Josephine is het beste dat me kon overkomen. Of het slechtste. Mijn zielsverwant. Met haar op het koord staan is als dansen in de hemel. En god, wat heb ik vaak in de hemel mogen zijn. Onze eerste zoen was in die hemel. Uit het zicht van Jérôme, uit het zicht van haar man, maar Jérôme weet het!
    Ik volg de choreografie. De roffel op de snaredrum begint. Ik zak door mijn knieën. Jérôme zet zijn achterwaartse beweging in. Ik spring op, dit is het moment dat ik Jérôme even uit het oog zal verliezen. Ik zie Josephine. Een flits. Het mooiste gelaat in de meest verwrongen gezichtsuitdrukking die een mens kan hebben.
    Josephine, mijn Josephine, in een vreemde opluchting glijd ik langs het koord en strek mijn armen zoals ik duizend keer geoefend heb.