Het veld is bijna kaal. De warmte van de zonnestralen jaagt de laatste sporen vocht weg uit de paar begroeide plekken. De muis klauwt tevergeefs naar de lucht, terwijl de grootste jongen hem toont aan de anderen.
De jongen lacht. Hij paradeert langs de groep, die in een cirkel om hem heen staat opgesteld. Soms houdt hij in en beweegt hij het beest slingerend aan zijn staart als een hypnotiserend horloge heen en weer vlak voor het gezicht van één van de kleinere jongens. Niemand deinst terug. Iedereen is stil.
De meesten van hen hebben amper kleding. Geen schoenen, geen sokken, wel een korte of lange broek, maar geen schone onderbroek of zelfs helemaal geen onderbroek. Geen bovenkleding. Dieven, drugsgebruikers, zwervers en zelfs moordenaars. Geen één van hen is volwassen. Morgen zal de oudste achttien worden. Hij verhuist dan naar de gevangenis hiernaast. Als ze nog familie hebben, die zich om hen bekommert, dan is die niet in staat om kleding te verzorgen. Er is geen tandpasta, soms is er zeep.
Het personeel drinkt koffie. Het is sterke koffie -waaraan de suiker al is toegevoegd-, die wordt aangelengd met kokend water en uitgeserveerd in hard plastic bekers. De beste koffie drink je niet in het land waar hij geproduceerd wordt.
De muis piept. De jongens lachen. Het paraderen stopt.
Langzaam stappen de jongens naar achter, om zo de kring rondom de jongen met de muis te vergroten. Een kort handgebaar. Iedereen staat stil. Als de jongens hun handen uit zouden steken, zouden ze elkaar net niet raken.
Rustig hurkt de grootste jongen op zijn knieën. Hij laat de muis de grond voelen. Beweegt wat mee, maar trekt het dier onverbiddelijk terug aan zijn staart. Twee, drie keer. Hij kijkt de cirkel rond.
‘Ya!’ roept hij.
Hij laat los. De muis sprint weg. De cirkel komt tot leven. Iedere uitweg die het dier ziet wordt direct versperd door een voet, een hand of een heel lijf plat op de aarde. Aanraken lijkt verboden.
De jongens schreeuwen, moedigen elkaar aan. De groep verplaatst zich zigzaggend over het veld. Stofwolken waaien op.
Tien minuten, niet langer.
‘Tómalo!’ hoor ik roepen.
De kring verandert in een kluit en even later zie ik de muis weer aan zijn staart bungelen. Nog steeds levend.
Als een volleerde keeper trap de grootste jongen uit. Het diertje vliegt door de lucht en belandt precies tussen de eerste en de tweede prikkeldraadomheining, vlak naast een bewaker. Die steekt zijn duim omhoog. De jongens zwaaien.
Straks gaan ze terug naar de werkplaatsen of hun kale klaslokalen. Vanavond slapen ze in groepen van twaalf in hun afgesloten verblijven, die verspreid over het terrein staan. De bewaking blijft buiten.
Alleen bij de jongens van acht tot elf jaar blijft personeel slapen.
Morgen ga ik met die groep verstoppertje spelen.
-
Speelbal
-
Complicaties
Na het overlijden van de oude mevrouw Grave had de woningbouwvereniging enkele weken nodig om het huis weer in een staat te krijgen, die aan de eisen van deze tijd voldeed. Mevrouw Grave had al jaren met succes iedere vernieuwing in haar huis tegengehouden. Hoewel ik bijna geen contact met mijn buurvrouw had, miste ik haar wel. Vooral de vaste geluiden; het doortrekken van de WC, het stromen van het water uit de douche om acht uur ’s ochtends, het blaffen van de hond als de krant of de post door de brievenbus werd geworpen en de stem van Maria Callas die door de jaren heen met een steeds hoger volume uit haar huis schalde.
Na de verbouwing, met de nodige geluidsoverlast trokken andere buren in een betrekkelijke geruisloosheid het vernieuwde huis in.‘Kijk buurman, dit is mijn goocheldoos. Die heb ik van mijn vader gekregen, mijn vader zit vast.’
Een week nadat ze naast me waren komen wonen had ik bij hen aangebeld. Het was een mengeling van nieuwsgierigheid naar de mensen die andere geluiden dan die van mevrouw Grave lieten horen en de drang om te doen wat een goede buur behoort te doen. Een vrouw van iets in de veertig jaar deed open en nodigde mij uit om binnen te komen. Haar zoon stond in de huiskamer.
‘Dit is Sander, hij is acht jaar,’ zei ze tegen mij.
Na zijn openingszin over de goocheldoos bleef hij zonder terughoudendheid tegen mij praten.
‘Ziet u dit balletje in het doosje? Kijk ik doe het deksel erop en schud en wat denkt u? Het balletje is weg.’
De truc was doorzichtig en zijn gestuntel maakte hem nog doorzichtiger. Juist dat maakte het voor mij een geslaagde voorstelling.
In de dagen en weken daarna kwam ik vaker langs en zag stukje bij beetje hoe het huis zich steeds meer vormde naar moeder en kind. Af en toe kwam hij bij mij langs als zijn moeder weg moest en een oppas nodig had. Het fleurde mijn leven op.‘Wat zijn dat voor gereedschappen?’ vroeg hij.
‘Die gebruikte ik vroeger om horloges en andere uurwerken te repareren,’ antwoordde ik. ‘Tegenwoordig gooien de meeste mensen hun kapotte horloges weg of ze worden opgestuurd naar de fabriek om ze te laten repareren. Ik ben net op tijd met pensioen gegaan. Zal ik je de binnenkant van een horloge laten zien?’
‘Mag ik dan zelf ook met dat gereedschap werken?’
‘Natuurlijk, ga je gang.’
Binnen korte tijd was mijn oefenhorloge onherstelbaar beschadigd, maar we hadden plezier zoals een opa met zijn kleinkind heeft. Zelf heb ik geen kinderen en ik leef sinds mijn vijfenvijftigste als weduwnaar. Na de dood van mijn vrouw had ik me nog meer op mijn werk gericht en aan een nieuwe relatie had ik geen behoefte. Vanaf het moment dat ik mijn winkel had verkocht, leefde ik in een stil huis en maakte mezelf wijs dat ik gelukkig was.‘Van het weekend mag ik even naar papa,’ zei hij. ‘We moeten bijna twee uur rijden. Mama is heel erg boos op hem. Het duurt nog wel even voor hij vrijkomt.’
Ik durfde hem niet te vragen waarom zijn vader in de gevangenis zat, ook met zijn moeder sprak ik daar niet over.‘Buurman, van Sander hoorde ik dat je horlogemaker bent geweest. Mijn man heeft me een horloge gegeven, dat ik goed moest bewaren. Het loopt niet meer. Zou jij er eens naar kunnen kijken?’ vroeg ze toen ik een kop koffie bij hen aan het drinken was.
‘Natuurlijk laat maar eens zien.’
Ze liep naar een kastje en haalde uit de bovenste la een blauw kartonnen doosje. Ze drukte het in mijn handen.
‘Volgens mij is het wel wat waard. De buitenkant is duidelijk van goud, dat zie ík zelfs. Wil je nog een kop koffie of ook een glaasje wijn?’
Ik bedankte voor de wijn. Het was me opgevallen dat zij over het algemeen al vroeg en dagelijks wijn dronk. Terwijl zij naar de keuken liep, tilde ik voorzichtig het deksel op en haalde de wattenlaag, die het horloge beschermde weg. Even stokte de adem in mijn keel. Voor me lag een Patek Phillipe Supercompilation, 18 karaatsgoud en voorzien van 24 complicaties. Vierentwintig verschillende functies in één horloge, dat bestaat uit 900 afzonderlijke onderdelen. Het is in staat verschillende melodieën te spelen waaronder die van het klokkenspel van de Big Ben. Er bestaat slechts één exemplaar van, gemaakt in 1933 en tot op de dag van vandaag is dit het duurste horloge ooit. Het lag voor me in een simpel blauw kartonnen doosje en ik wist meteen dat de vader van Sander geen gewone inbreker was. Dit horloge was niet te verzekeren, maar ook niet te verhandelen. Iedere kenner van uurwerken zou zijn vingers hier niet aan willen branden. De eigenaar zou nooit zomaar laten weten dat het horloge gestolen was. Tijdens een veiling was het naar een anonieme koper gegaan, tegen een bedrag van meer dan elf miljoen dollar. Waarschijnlijk was dit bedrag een schijntje geweest voor de koper, onmiskenbaar een man met een vermogen dat richting een miljard dollar liep. Het viel me mee dat het horloge nog niet vernietigd was, een duidelijk teken dat mijn buurvrouw niet wist wat zij in haar huis had. Vrijwel direct kreeg ik een plan, dat mij veel geld op zou leveren zonder Sander en zijn moeder in moeilijkheden te brengen.
‘Kijk eens hier. Wil je nog een stroopwafel?’
‘Ja graag. Vind je het goed als ik het horloge mee naar huis neem om te zien wat ik ermee kan doen?’
‘Natuurlijk, anders had ik je niet gevraagd om er naar te kijken. Is het wat?’
‘Jazeker. Het is een aardig dingetje. Het is verguld, maar het zal toch al snel een paar honderd euro waard zijn.’
‘Dat is meer dan ik had gedacht. Zou jij er een koper voor kunnen vinden, denk je? Dan heeft dat ding ook nog echt wat waarde voor mij. Van mijn man moet ik het niet hebben. Ik kan het wel bewaren, maar van bewaren kan ik geen brood kopen.’
Sommige vragen komen precies op het juiste moment. Dit was zo’n moment.
‘Ik heb nog wel wat goede contacten. Ik zal kijken wat ik kan doen.’
Met moeite lukte het me om de koffie rustig op te drinken. Sander wilde nog een spel met me spelen.
‘Of wil je nog een goocheltruc zien?’
‘Nee jongen, het is al laat. Ik moet haar huis.’
Toen ik thuis kwam ging ik direct door naar mijn werkbank. Ik pakte de Supercompilation voorzichtig uit het doosje. Het was wat verwaarloosd en de buitenkant moest flink opgepoetst worden, maar een eerste inspectie leerde dat het uurwerk niet kapot was. Zelfs zonder het te openen, kreeg ik hem snel weer aan de praat.
Vroeger had ik me wel eens ingelaten met helers. Natuurlijk wist ik dat het geen zuivere koffie was, maar ik hield mezelf voor dat als ik niet door zou vragen ik ook niet schuldig kon zijn aan welke wetsovertreding dan ook. Tijdens het repareren van één zo’n besmet uurwerk was ik in contact gekomen met een verzekeringsrechercheur. Een man die onderzoek deed naar gestolen goederen die bij zijn maatschappij verzekerd waren. Ik had zijn nummer nog in mijn telefoonklapper staan.
De volgende ochtend belde ik hem.
‘Weet je zeker dat dit de Supercompilation is?’
‘Het kan niet missen. Jij moet vast een manier weten waarop hij weer bij zijn eigenaar terug kan keren. Een manier waar jij en ik beter van zullen worden, financieel bedoel ik dus. Voor mij is het een koud kunstje om het voorgoed te laten verdwijnen.’
‘Dreigementen zijn niet nodig. Vanmiddag kom ik langs en dan zal ik wat zaken op gang brengen.’
Zoals ik verwacht had ging de rechercheur voortvarend te werk. Hij was nog geen half uur bij mij binnen en hij had aan een enkele blik op de inhoud van het doosje genoeg gehad. ’s Avonds hadden wij alweer contact.
‘Als je hieraan begint is er geen weg meer terug. Accepteer het bod en zorg ervoor dat het horloge heelhuids in hun handen komt. Dit is de schimmige zone tussen de boven- en de onderwereld. Ze zullen je zeker wat aandoen als dit mis loopt.’
‘Ik heb er alle vertrouwen in. Noem een dag en tijd en ik zorg dat mijn buurvrouw het horloge klaar heeft liggen. Zij zal er vijfhonderd euro voor vragen, een hoger bedrag zal haar waarschijnlijk achterdochtig maken. Ik ben tevreden met de vijftienduizend euro. Wat krijg jij?’
‘Een mooi bedrag, neem dat van mij aan. Verpruts het niet. Ze kunnen morgenavond al komen. Dan ben je er snel vanaf.’
In mijn leven had ik al veel uurwerken verkocht. Nu ging het om een zeer waardevol horloge, maar de transactie zou niet echt anders verlopen dan ik gewend was. Mijn bedrag zou ik via de verzekeringsman krijgen. Ik maakte me geen zorgen.
Snel liep ik naar de buren.
‘Ik heb een koper gevonden. Vijfhonderd euro. Is dat goed wat jou betreft?’
‘Voor mij klinkt het prima. Zijn er echt mensen die zoveel geld aan een horloge uitgeven? Wat vind jijzelf van de prijs?’
‘Volgens mij is het een meer dan goede prijs.’
‘Het geld kan ik goed gebruiken.’
‘Mooi. Morgen kan hij om 19.30 uur langskomen. Kan dat?’
‘Dat is goed. Jij bent er toch ook bij?’
‘Natuurlijk. Als ze alsnog gaan onderhandelen, kan ik ze de mond snoeren. Hier heb je het horloge terug.’
De volgende dag belde ik met mijn contactpersoon om de laatste details te bespreken.
‘Zorg dat je alles goed hebt geregeld. Ga niet onderhandelen en laat ze zo snel mogelijk weer weg gaan. Je weet niet met wie je omgaat en houd je daar in de toekomst ook verre van.’
‘De boodschap is duidelijk.’
De verdere dag was ik toch gespannen. Ik hield me steeds voor dat er niets kon misgaan. Er waren alleen maar voordelen. Ik zou er veel geld aan verdienen, de buurvrouw hield er een aardig zakcentje aan over en het horloge zou weer bij zijn eigenaar terugkeren.
Net voor half acht belde ik bij de buren aan. Sander deed open.
‘Hallo buurman. Mama is heel vrolijk.’
Ik liep achter hem aan mee naar binnen.
‘Hee buurman,’ zei ze vanachter de eettafel.
‘Kom erbij. Wil je ook een glas wijn? Ik maak wel een nieuwe fles open.’
Ik kreeg de mogelijkheid niet om het glas af te slaan. Het was duidelijk dat ze al wat aangeschoten was.
‘Sander is net bezig met een voorstelling,’ zei ze. Het is een feestdag. Ik krijg niet elke dag zo’n bedrag binnen.’
‘Heb je weer geoefend Sander? Laat maar eens zien,’ zei ik tegen hem.
Sander was steeds beter in het uitvoeren van zijn goocheltrucs geworden. Er waren nu kunsten bij, waarvan ik met moeite kon achterhalen hoe hij ze uitvoerde.
‘Je valt er halverwege in buurman,’ schalde zijn moeder.
‘Dames en heren!’ riep Sander, terwijl hij met zijn armen brede gebaren maakte. Hij vervolgde met een groot gevoel voor theater; ‘Onder deze doek ligt een waardevol object. Ik hef mijn hamer op en sla er hard mee.’
Terwijl hij deze woorden uitsprak, kromp mijn maag samen. Ik keek verbaasd naar mijn luid lachende buurvrouw, die een geruststellend gebaar maakte. Terwijl de hamer naar beneden kwam, hoorde ik hoe vanonder de doek de melodie van de Big Ben -gespeeld op miniatuurklokjes- het halve uur aangaf, maar die abrupt stopte onder de vermorzeling van de slag.Op hetzelfde moment werd er bij de voordeur aangebeld.
-
Binnenlopen
Altijd naar rechts, dan kom je er vanzelf uit. Misschien niet de kortste weg, maar wel de meest zekere.
Het lijkt of ik de woorden hoor, alsof papa ze zegt. Ik ben hier niet voor het eerst, maar dit keer is papa er niet bij.
Langzaam tel ik tot dertig.
Veertien, vijftien, zestien …‘Vandaag gaan we er weer eens uit. Gezellig met zijn tweeën. Jij en ik, naar het Labyrint.’
Mama heeft dikke ogen. Haar broek zakt de laatste tijd steeds af. Papa woont sinds een paar weken bij Sylvia. Als ik de naam Sylvia noem, begint mama te huilen. Sylvia komt niet meer bij ons. Mama kent haar van vroeger. Er fotoboeken bij het oud papier. Voorop stonden woorden geschreven, zoals: Luxemburg met Syl en Syl en ik naar Parijs. Onder de foto’s stonden dingen als: Ik dronken, maar Syl kon het fototoestel nog wel stilhouden; Twee sexy meiden en de leuke jongens; Vriendinnen voor het leven.
Woorden waarvan de puntjes op de i in hartjes geschreven zijn. De meiden in mijn klas schrijven ook zo. Sylvia en mama zaten bij elkaar in de klas. In het begin zaten ze naast elkaar, maar ze giebelden teveel. Aan het eind van het derde jaar van de grote school moest Sylvia rechts achterin zitten en mama linksvoor. Als mama achterom keek zag ze Sylvia en schoten ze weer in de lach. Ze hebben het verhaal vaak verteld. Ook hoe mama papa ontmoette. Hij struikelde over de schoen van Sylvia en viel -zoals ze het zelf zeiden- meteen als een blok voor mama.
‘Ik liet hem expres vallen hoor,’ giechelde Sylvia.‘Thomas, schiet je op? We gaan naar huis!’
Mama schreeuwt. De hagen om me heen bieden beschutting. Ik schaam me voor haar schelle stem. Niemand kan me zien en toch voel ik hoe ik begin te blozen.
Eenentwintig, tweeëntwintig …Mama heeft veel geschreeuwd. Tegen papa en tegen Sylvia. Ik stond erbij toen ze haar trouwring naar zijn hoofd gooide. Drie grote mensen die huilden. Ik niet. Ik sloop naar mijn kamer en zette het geluid van de televisie zo hard mogelijk. Daarna viel ik in slaap. Toen ik wakker werd, stond de televisie uit en lag ik in mijn pyjama.
Papa heeft nog een keer gebeld.
‘We kunnen elkaar een poosje niet zien jochie. Maar het komt goed hoor. Mama en ik moeten even afstand van elkaar nemen.’
‘Oké,’ was het enige wat ik kon zeggen.
Ik dacht lang na over wat hij gezegd had. We wonen twee straten van elkaar.‘Thomas, kom je! Het is al laat. Je zit er al meer dan een uur in.’
Met papa deed ik altijd een wedstrijdje: Wie van ons kan zo snel mogelijk de uitgang vinden. Mijn record staat op twintig minuten. Papa deed er vierentwintig minuten over.
‘En drieëntwintig seconden,’ zei hij zelf.
Mama durft niet eens naar binnen te gaan.
Het is rustig in het doolhof. Ik ben nog niemand tegengekomen. Het is warm en de bladeren ruiken lekker. Ze ritselen langs mijn hand. De gangen zijn zo nauw dat ik steeds in de schaduw loop. Eerst wilde ik wegkruipen, maar nu wil ik lopen. Blijven lopen.
Altijd naar rechts, zei papa. Hij had gelijk. Bij een doodlopende gang omkeren en dan weer de eerste afslag rechts. Zo kom je bij de uitgang.
Zesentwintig, zevenentwintig …
‘Thomas! Kom op! Zeg eens wat.’
‘Jaha, ik kom zo snel mogelijk!’
Negenentwintig, dertig.
Vanaf nu alle afslagen naar links.
Eén, twee, drie …
Na de volgende dertig tellen weer naar rechts en zo blijven afwisselen.
‘Thomas!’
‘Ja ma, ik kom!’
Zes, zeven …
Ik blijf nog even.
Acht, negen, tien …
Wie kan mij nog zien?
-
Weerloos
Het rood lijkt van de muur te druipen. De letters beginnen voor mijn ogen te dansen.
Ik ben het waard om voor morgen te leven!
Geschilderde woorden. Ze schreeuwen. Ik zie haar mond voor me. Alsof zij de woorden uitstoot. Haar lippen. Langzaam steek ik mijn tong uit en lik over de volle breedte van de zin.‘Wat brengt jou hier?’ vroeg ze me fluisterend.
Matjes lagen in rechte lijnen in de verder kale ruimte. De geur van wierook vermengde zich met zweet. Het zweet van bange mensen. Van mensen zoals ikzelf.
Zij rook anders. Zelfs haar adem, die vochtig warm over mijn wang naar mijn neus kroop, voelde aangenaam. Ze lag naast me op haar zij, ik op mijn rug. Het was moeilijk om mijn gedachten naar vieze vaatdoekjes te sturen, naar beschimmelde mandarijnen, naar gedachten die het bloed zouden verhinderen om naar mijn kruis te stromen.
‘Wat brengt jou hier?’ beantwoordde ik haar vraag.
‘De krant.’
Ik zweeg, zij glimlachte. Ze was mooi.
‘Nu gaan we een stapje verder. Probeer je partner te raken op een meer intieme plek.’
Ze keek me strak aan.
‘Kijk eens omhoog.’
Het plafond van ruw houten planken werd ondersteund door halfronde balken en spinnenwebben. Ze ritselde langzaam naar me toe.
Vaatdoekjes, mandarijnen, dacht ik bijna hardop. Voorzichtig omklemden haar lippen mijn oorlelletje. Mijn broek bood genoeg ruimte aan de niet te sturen beweging van mijn lijf. Zo onopvallend mogelijk trok ik mijn knieën op.
‘Heel goed, zoek een makkelijke houding. Dit houden we vijf minuutjes vol,’ zei de begeleider.
Niet veel later kwam ik in stilte klaar.
‘Hoe vond je het?’ vroeg ze.
Ze kon het niet gemerkt hebben.
‘Oké, omdat dit een intensieve oefening was, nemen we even pauze.’
‘Sigaretje?’
Weer die blik strak om mij gericht.
‘Eerst even naar de wc, daarna kom ik je gezelschap houden.’
Ze rookte, de anderen niet. Dat gaf ons de kans om buiten ongestoord kennis met elkaar te maken. Een journaliste en een oud-computerprogrammeur. Een levensgenieter van drieëntwintig jaar en een knaap van tweeënvijftig.
‘Ik zie het leven als een aaneenschakeling van projecten. Een reportage, een artikel, maar ook uitgaan, drugs, seks en vriendschap.’
‘Projecten hebben mijn leven vergald,’ antwoordde ik naar waarheid.
Deadlines haalde ik met gemak, maar toen ik samen moest werken met andere programmeurs, projectleiders en consultants begon mijn kantoortje zich te vullen met de geur van opgedroogd zweet, de geur van ongemak. Ik stopte met mijn baan en ontwikkelde een online communicatieplatform, dat ik voor redelijk wat geld verkocht. Het is nooit in gebruik genomen.
‘Ik zou je nog wel eens willen spreken, om mijn artikel een vervolg te geven.’
‘Van mij mag je.’
Zo werd ik onderdeel van één van haar projecten.‘Je hebt een net huis,’ constateerde ze alsof ze verbaasd was.
Het was amper drie weken na de cursus.
‘Ik houd van orde en reinheid.’
‘En je hebt nog nooit seks gehad.’
Vaatdoekjes, mandarijnen, dacht ik weer. Haar blik liet me niet los.
‘Ik help mezelf, daar ben ik tevreden mee.’
‘Je bent gewoon bang voor vrouwen. Morgen kom ik weer. Zorg dat je gedoucht bent.’
Ze leek te genieten van haar voortvarendheid.
De volgende dag kwam ze binnen in een doorschijnende jurk. Haar pupillen stonden wijd open.
Na afloop douchten we samen.
Ze kwam vaker langs en kreeg mijn sleutel.
‘Fijn zo’n huis in het centrum. Lekker in de buurt van the places to be. Ik betaal in natura, dat doe ik graag.’
Ze lachte net iets te overdreven. Ik knikte kort.
Als ze langskwam had ik vaak een verrassing in de vorm van een geurtje, een kledingstuk, een sieraad of een andere kleinigheid klaarliggen. Haar glimlach en de glans in haar ogen, gaven voor mij invulling aan de woorden die ze niet sprak.
Ze hield er van om vaak en langdurig te vrijen. Ik hield van haar, maar zij niet van mij.
‘Je weet dat ik zo weer weg kan zijn.’‘Schuif eens op.’
Het klonk meer als: “Sjuiv uns of.’
Het was 4 uur 33, zoals de wekkerradio aangaf en ze was naakt. Ze sloeg het dekbed open en rukte mijn onderbroek naar mijn voeten.
‘Kom aan het werk jij. Ik heb jeuk.’
Terwijl ze bovenop me kroop, rook ik de alcohol die door haar poriën naar buiten leek te druipen. Ze kreeg een lachbui, die telkens terugkeerde. Mijn lichaam weigerde dienst. Ze veranderde van positie en bracht haar mond naar mijn geslacht. Ik hoorde hoe zij in gesmoorde klanken door bleef lachen.
Dit was de nacht dat ik haar pilletjes voor het eerst slikte. Kleine witte tabletjes, die me opbeurden. Die me zoveel energie gaven, dat ik ze later ook overdag begon te nemen. Ze vervormden mijn beeld op de werkelijkheid in prachtig felle kleuren. De twijfel namen ze niet weg.‘Jij bent zo spiritueel, toch? Dan weet ik wat voor je zelfvertrouwen. Op die muur zet je een slogan. Een zin die je elke dag ziet en waar je kracht uit kan putten.’
Ze kocht verf en kwasten en schreef de woorden op een papiertje.
‘Volgende week ben ik vier dagen weg, dan moet het wel lukken.’
Het lukte ook. Binnen een dag.
Ik ben het waard om voor morgen te leven!
Sinds ik haar kende rook ik mezelf minder, maar het laatste restje stank dat om mijn lichaam zweemde nam nu afscheid. Stank en ongemak hebben een hecht huwelijk. Ik leek gelukkig.Ze belde.
‘Ik blijf wat langer weg.’
Daarna nog een keer.
‘Ik kom nog één keer langs om afscheid te nemen. Ik ga in Barcelona wonen.’Mijn tong schuurt over verf en beton. Als ik even slik proef ik het bloed, maar voel geen pijn.
Ik hoor de sleutel in het slot. Snel schiet ik naar de bank en val zittend neer. Ik stoot het potje om. De laatste pillen rollen over de vloer.
Ik staar naar de muur.
Zwijgend komt ze naast me zitten. Ik sla mijn arm om haar heen. Ze stribbelt tegen als ik haar naar mijn schoot trek. Met allebei mijn armen doorbreek ik haar weerstand.
De woorden kloppen niet.
Zij. Niet ik. Zij is het waard. Was het waard. Mijn hand strijkt door haar haren. Ze kijkt me strak aan. Haar blik is anders. Bijna normaal.(Verhaal naar aanleiding van de wedstrijd op LiterairWerk.nl met als thema ‘Zin en Waanzin’.)
-
Bagage
‘Do you mind?’
De man wijst naar de lege plek op het bankje. Natuurlijk vind ik het erg, het liefst zit ik hier alleen. Straks zal ik bij het binnengaan van de trein direct op een klapstoeltje gaan zitten. Minder comfortabel, maar met wat geluk heb ik het hele balkon voor mij alleen en zeker geen benen of armen die tegen me aanschurken.
‘No, not at all,’ mompel ik mijn leugen nog net verstaanbaar.
Hij heeft een getinte huid, donkere ogen, zwart haar en is gladgeschroren. Zijn wenkbrauwen zijn dik en lopen in elkaar over. Hij lacht vriendelijk. Nog voordat hij meer woorden tot mij kan richten, dwing ik mijn blik naar het tijdschrift. Vaste rituelen. Bij een treinreis een tijdschrift, als een veilige doorzichtige muur. Ik onderdruk mijn neiging om op te schuiven.Het liefst reis ik met de auto, maar soms is de trein het meest handig. In mijn herinnering horen bij reizen over het spoor beelden van conducteurs die vrolijk groetend de coupé binnenstappen en kaartjes knippen, treinen die hondenkop genoemd worden, galmende wachtruimtes waar alle reizigers elkaar begroeten, loketten met medewerkers die mijn vader bij naam kent en bordjes met teksten als: Op vol balkon niet roken. Roken en niet roken coupés.
Beelden die zich weigeren aan te passen aan de tegenwoordige tijd, van in- en uitchecken, controlepoortjes, rokerspalen en vergeet bij het uit- of overstappen uw bagage niet. Een tijd waarin iedereen geacht wordt verdachte voorwerpen direct bij het personeel te melden.
Alles is verdacht. Zeker op plaatsen waar veel mensen samenkomen. Hoe meer ik daar op gewezen word, hoe minder veilig ik me voel.Uit mijn ooghoeken zie ik hoe hij in een toeristengids bladert. Een foto van een markt waar mannen gestapelde kazen wegdragen.
De kaasboer kwam wekelijks bij ons langs en hing een zak aan de deurknop. Daarin zat altijd een halve kilo jong belegen en iedere week een wisselend kaasje. De bakker kwam om de twee dagen. Twee bruin en op zaterdag een extra brood plus sportkoeken. De melkboer kwam met een rijdende winkel en schreef het verschuldigde bedrag op in een notitieboekje. De groenteboer had een open vrachtwagen. We speelden verstoppertje. Blikspuit. Een verstopspel met een voetbal. De bal lag midden op straat en kon daar het hele spel lang blijven liggen zonder te verdwijnen.‘Ik heb vrijkaarten voor een hele dag reizen met de bus.’
Een klasgenoot had ze gewonnen.
‘Laten we naar Utrecht gaan.’
We gingen. Mijn ouders vonden het goed en dat verbaast me nog steeds. Een overdekt winkelcentrum, met dealers en gebruikers. We zagen de transacties. We liepen naar buiten, raakten de weg kwijt en ontmoetten de mannen en vrouwen met de ingevallen wangen en holle ogen. Ze riepen en wenkten naar ons. Rennen wilde ik, maar ik deed het niet. Angst kroop vanuit mijn buik naar mijn kringspier, een vreemde jeuk waardoor ik mijn billen samenkneep.
Buiten ons dorp, richting de fabrieken, woonde een gezin van gastarbeiders. Ik kende het huis, maar heb de bewoners nooit gezien. Oude lakens werden gebruikt als gordijnen, de gaten in het glas waren dichtgestopt met proppen krantenpapier en de tuin was verwilderd. Ze kwamen achter je aan rennen met messen. Dat vertelden mijn klasgenoten en ik geloofde ze. Toen ik er een keer alleen langsfietste, zag ik de deur opengaan. Dat is mijn vroegste herinnering aan de jeuk en het samenknijpen van mijn billen. Niemand kwam achter me aan. Mijn eerste ervaring met mensen met een andere huidskleur, waarvan ik nog steeds niet weet wat hun huidskleur nu werkelijk was.‘Excuse me. Is this the platform for the train to Alkmaar?’
Ik blijf naar de woorden op het papier staren.
‘Sir?’Engels is mijn taal niet. De rapportcijfers op de middelbare school waren goed, maar telkens als ik Engels moet spreken, haal ik de betekenis door elkaar. In de kerk kwam een dominee uit Zuid-Afrika preken. Hij was goed te volgen. Zijn preek stond bol van de herhaling. Van Jesus our savior en Halleluja praise His name, praise the Lord. We waren tegen de apartheid, natuurlijk. Net als iedereen in mijn omgeving. De dominee was in mijn ogen pikzwart, met grote witte ogen en even witte tanden. Hij had een net pak aan. Heel anders dan de plaatjes die ik van zwarte mensen had gezien. Plaatjes die hoorden bij de collectebus op de lagere school. Iedere maandag gooide ik een paar munten door het gleufje dat in het nagemaakte palmbladerdak van het miniatuur houten schooltje zat. De munt ketste tegen een belletje, waardoor iedere gift met een geklingel werd begroet. De meester vertelde hoe arm de negers waren, dat ze in hutjes met een aarden vloer woonden, hoe ze samen in één bed sliepen, dat ze geen stromend water hadden en dat ze soms nog steeds in andere goden en geesten geloofden, maar dat de zending ze hielp aan eten, drinken en bijbels. Iedere cent was goed besteed.
‘Is this the platform for the train to Alkmaar?’
Mijn hoofd kleurt. Ik voel het. Ik ontkom niet aan een antwoord. Alles wat anders is, geeft mij een ongemakkelijk gevoel.Mohammed Atta vloog met een passagiersvliegtuig de Twin Towers binnen. Hij zag er niet uit als een extremist. Gladgeschoren, keurige man. Jong nog. Net als de man naast me.
Vraag 83 van de catechismus is: Wat zijn de sleutels van het koninkrijk der hemelen?
Met als antwoord: De verkondiging van het heilig evangelie en de kerkelijke tucht. Door beide wordt het koninkrijk der hemelen voor de gelovigen geopend en voor de ongelovigen gesloten.
Wanneer weet je van jezelf dat je een extremist bent?
Ik ben al lang niet meer welkom in dit koninkrijk der hemelen. I was born to be alive. Niets meer, niets minder en later is het voorbij.‘No, it isn’t. From this platform the train towards Arnhem will leave.’
‘And from what platform will the train to Alkmaar leave?’
‘You can ask him. Over there.’
De man staat op en overlegt met de spoormedewerker. Hij kijkt naar de klok en haast zich weg.
De intercity rijdt langs het perron, dan pas zie ik dat hij zijn koffer heeft laten staan. Ik voel de jeuk, de billen die samentrekken. Voor ik de trein instap, meld ik het aan de medewerker die net met de toerist sprak.Door het raam zie ik het perron wegglijden, reclameborden, de stationsnaam en mensen die naar de uitgang rennen.