Verhaal


  • Ontleden

    Het vel van haar rug toonde zich vanaf hun trouwdag als een hard schild, waarop iedere toenadering van zijn kant stukliep. Pas na weken zou hij haar tonen wat hem na een onrustige droom was overkomen. De schok verdrong de herinnering aan zijn nachtmerrie. Eerst lag hij stil. Doodstil, om na te gaan of hij nog sliep. Daarna taste hij met zijn hand naar de plek waar hij -zeker in de ochtend- een forse tegendruk verwachtte. Hij waagde het niet om haar te wekken. Voorzichtig sloeg hij het laken weg op zoek naar sporen van geweld. Hij vond niets. Geen bloed, geen scheur in zijn broek en in het licht van de opkomende zon zag hij dat zijn huid geen enkel litteken of wond vertoonde. Dat wat er was, was er niet meer.
    Grete was zijn eerste liefde. Het was hem nooit gelukt om verder te komen met een jonge vrijgezelle vrouw dan een diner of een bezoek aan een bioscoop. De heimelijke hand die hij bibberend op het bovenbeen van zijn gezelschap probeerde te leggen, werd over het algemeen resoluut terug naar zijn schoot geleid. Eén keer vertrok zijn afspraak nog voor het eind van de film, tot ongenoegen van de rij bezoekers die voor haar op moest staan. Waarschijnlijk had Grete hém eerder gezien als mogelijke kandidaat, dan andersom. Ze werkte als serveerster. Hij was klant. Het leeftijdsverschil was aanzienlijk, maar iets moest haar hebben aangetrokken. Hij wist nog steeds niet zeker wat. Waarschijnlijk zijn eenzaamheid en de kleren waarvan af te lezen was dat hij zeker niet onbemiddeld was, hoewel ook niet rijk.
    ‘Ik speel viool.’
    ‘Laat eens horen.’
    Ze had hem uitgenodigd op haar kamer.
    ‘Het is al lang geleden dat ik voor het laatst speelde.’
    ‘Speel eens wat.’
    ‘Vooruit dan maar.’
    Ze had de hele avond gespeeld. Hij dronk de meegebrachte flessen wijn grotendeels zelf op en moedigde haar steeds luider aan om door te gaan. Toen hij vertrok was hij te aangeschoten en te overweldigd om haar te zoenen. Ze namen afscheid met een glimlach.
    Dankzij hem kon zij het conservatorium volgen. Geldgebrek had haar hier eerder van afgehouden. Ze slaagde met hoge cijfers.
    Haar vader was alleraardigst, haar moeder overleden aan de gevolgen van zware astma aanvallen, die langzaam maar zeker alle energie uit haar broze lijf wegzogen, tot er geen ademteug meer over was. Grete had een broer die vertrokken was toen ze zeventien jaar oud was.
    ‘Hij misdroeg zich. Hij is uitgevlogen.’
    Ze lachte er ongemakkelijk bij. Dat was het enige dat ze over hem vertelde.
    De bruiloft was eenvoudig. Geen kerk, alleen het gemeentehuis en een feest. Medestudenten van Grete speelden in een strijkkwartet. Eerst klassiek, daarna bewerkingen van populaire muziek. Haar vader, de mannelijke collega’s van zijn werk -die hij als zijn vrienden beschouwde, maar nooit bij hem over de vloer kwamen- en haar vriendinnen mengden zich onwennig op de dansvloer, tot er genoeg gedronken was om de leeftijdsverschillen te laten vervloeien in de voordelen van de oude bokken en de groene blaadjes, waardoor de hotelkamers al vroeg opgezocht werden en Grete, zijn net verworven schoonvader en hij nog voor middernacht gedrieën aan de bar zaten.
    ‘Ik ben te moe,’ fluisterde ze in hun eerste huwelijksnacht.
    Hij was het zelf ook.

    Direct na de ontdekking van zijn verlies meed hij de urinoirs op zijn werk. Bang voor de nieuwsgierige blikken die net niet echt per ongeluk over de lage schermen heen de straal naar boven probeerden te volgen. Bovendien had hij niets meer om sturing te geven en was hij bang dat hij zijn eigen broek nat zou maken. Hij had een hekel aan de toiletten, die volgens het schema boven de wasbak drie keer per dag schoongemaakt werden, maar die telkens als hij ze bezocht de tekenen van eerdere bezoeken vol aan hem toonden in beeld en geur. Krampachtig probeerde hij zijn billen boven de bril te laten hangen, maar uiteindelijk hield hij dit niet vol. Daarna bekleedde hij bij volgende bezoeken de rand met repen toiletpapier voor hij ging zitten. In een tijdschrift had hij gelezen dat het mogelijk is om een geslachtsziekte op te lopen op het wc. Even hoopte hij zo’n ziekte op te lopen als bewijs van de seksuele activiteit, die zijn hele leven afwezig was geweest.
    Verder veranderde er niets. Hij hoefde zich niet méér op zijn werk te storten dan anders, hij ging net zo vroeg van huis weg als voorheen en kwam even laat weer thuis. Hij kookte in het vaste patroon. Elke week hetzelfde menu. Op maandag een stamppot, op dinsdag een rijstmaaltijd, woensdag groente met vis, meestal bloemkool en zo verder. Grete at zwijgend mee. Zij hield het huis aan kant en speelde steeds minder viool. In zekere zin was hij gelukkig.

    Het was een vrijdag, bij de koffie, die een vast onderdeel vormde als tussenfase tussen het einde van de maaltijd en het begin van de schermvullende uren voordat er naar bed gegaan werd, dat Grete sinds lange tijd sprak.
    ‘We krijgen gezinsuitbreiding.’
    Ze liet een stilte vallen.
    Langzaam stond hij op. Sjorde zijn riem los, opende de knoop, de rits van zijn gulp en liet in één beweging zijn broek en ondergoed zakken.
    Grete negeerde hem compleet en keek vertederd naar de vuistgrote larve die over haar schoot kroop. Nu pas zag hij hoe haar mond was veranderd, zag hij de sprieten op haar hoofd, de vreemde vorm van haar jurk om haar lijf.
    ‘Ik zal hem Gregor noemen.’


  • Raken

    Dit is het antwoordapparaat van Susan Swethuis. Ik ben er even niet. Spreek na de piep een boodschap in. Misschien bel ik terug.
    Eerste nieuwe bericht. Vandaag ont…

    Mijn vingers schieten over de toetsen. De luidspreker reageert met korte in hoogte variërende tonen op mijn handelen.

    Bericht gewist.

    Susan ligt languit op de bank. Ze zal niet terugbellen. Nooit meer. Door de korte worsteling is de bank statisch geladen, haar haren lijken weg te vluchten van haar hoofd.

    Een kat schiet door het luikje naar binnen, rechtstreeks naar de open keuken. Het bakje is leeg. Een korte aarzeling. Een drafje terug. Hij kijkt naar de bank, dan naar mij en schurkt al snel tegen mijn onderbenen. Ik grijp naar het pakje zakdoeken in mijn jaszak. Ik heb het hier nooit lang vol kunnen houden. Ook vandaag zal dat niet gebeuren.

    ‘Herman!’ hoor ik vanaf de voordeur roepen, ‘ben jij daarbinnen?’

    ‘Hallo Rick, kom verder!’

    ‘Gaat het?’

    ‘Kan beter.’

    ‘Status?’

    ‘Kijk zelf maar.’

    ‘Godver, met een kussen. Niet echt subtiel.’

    ‘Ik mijn werk, jij het jouwe.’

    ‘Goed, we laten het zo. Passiemoord. Vriend gevlucht.’

    ‘Naar wie zullen ze zoeken?’

    ‘Jan P. Coen.’

    ‘Creatief. In zijn tijd een held.’

    ‘Ga jij nu maar, ik zal de collega’s op de hoogte brengen.’

    De vaart is verlaten. Aan de overkant strekken de weilanden zich uit tot aan de stad. De oude kajuitboot deint op en neer. Susan hield van deze boot. In het vooronder, achter het bed, ligt in een laatje de lingerie die ik voor haar gekocht heb. Zelf had ze een set boeien van haar werk meegenomen.

    ‘Missen ze toch niet.’

    Zij kon zaken regelen. Net als Rick. Beiden opgeklommen in de burelen van waakzaamheid en het manipuleren van de dienstbaarheid.

    ‘Hoge bomen wortelen tot in de riolen,’ vertelde Rick.

    Richard, zoals we hem vroeger noemden. Hij had toen al de brains. We verloren elkaar uit het oog. Italië ligt te ver van Nederland. Toch vonden zijn wortels mijn deel van het riool.
    Susan was een aantrekkelijke vrouw. Dat maakte het aangenaam.

    ‘Prosecco en vis,’ tipte Rick.

    In de koelkast staan nog twee flessen, vanuit het kleine gootsteentje walmt de visgeur vanaf de borden naar boven. Even verlang ik naar alcohol.
    Hou je rustig. Nuchter blijven.
    In een rustig tempo kabbel ik door het water in de richting van het meer.

    ‘Speel een beetje met haar. Maak haar het hof. Dring haar leven binnen, zonder je zichtbaar te maken. Jij kan dat.’

    Mijn opdracht was duidelijk.

    ‘Kom je een keer mee naar het café?’ vroeg ze.

    ‘Nee, nu niet. Het is nog te vroeg. Alleen even jij en ik.’

    We zaten voornamelijk op de boot, buiten haar werktijden en soms eronder.

    ‘Ik bepaal mijn eigen rooster.’

    Ze wist dat er aan haar stoelpoten gezaagd werd. Ze wist dat Rick ermee te maken had.

    ‘Morgen komt een collega op bezoek. Dan kan ik alleen ‘s ochtends.’

    ‘In de ochtend is prima. Ik bel wel.’

    Ik wist al van het bezoek, nog voordat zij het wist. Mijn moeder noemde me al gewetenloos. Ik denk dat ze gelijk had. Toen ik tegen de middag naar het toilet ging, rook ik de vrijpartij met Susan vanuit mijn ondergoed. Dat zal ik missen.

    Het meer. Ik draai me om en open het luik. Een aks en een wetsuit. Straks zal de boot zinken op de afgesproken plek. Over enkele dagen zullen ze het wrak vinden, met het lijk van Jan P. Coen. Op wonderlijke wijze zullen zijn vingerafdrukken matchen met degene die ik achtergelaten heb.

    ‘De forensische techniek staat voor niets,’ lachte Rick bij het ontvouwen van de plannen, ‘en mijn positie zal vanaf mijn wortels tot mijn kroon veilig gesteld zijn. Vermijd alleen je stemgeluid.’

    Nog vijf minuten, plus de tijd dat de boot ondanks het vollopen nog voortgestuwd wordt. Snel hijs ik me in de wetsuit. Met twee handen omklem ik de steel van de bijl en met volle kracht ram ik zo goed mogelijk vlak onder de waterlijn op de buitenwand van de boeg in. Eén gat moet voldoende zijn. Het water gulpt naar binnen. De boot verminderd al snel vaart, terwijl de motor op dezelfde kracht blijft draaien. Ik slinger mijn benen over de reling en duik het water in. Onder het bruggetje ligt mijn tas.
    Hijgend klim ik aan wal. Ik sta amper rechtop. Een suizend geluid. Vlak langs mijn gezicht.

    ‘Rick!’ schreeuw ik uit en laat me voorover vallen.

    Hij heeft me niet geraakt.
    Niemand raakt me.
    Hij zeker niet.


  • Boven de nevel

    In den beginne was de Verbeelding, en de Verbeelding was bij God, en de Verbeelding was God.
    Dit was in den beginne bij God. (Naar: Joh. 1: 1-2)

    De klim naar boven was opmerkelijk gemakkelijk. Penitentes ligt al dagen achter ons. Net als Pampa de Lenas en Casa Piedra. Het is mijn tweede beklimming van de Aconcagua. Ik ken de weg. Vanaf Plaza Argentina heb ik de groep verlaten. Kwebbelende mannen en twee vrouwen, die alleen maar over de schoonheid van de omgeving kunnen praten. Ik kan goed alleen zijn.
    We zijn geselecteerd op een uitstekende conditie. Daardoor is er nauwelijks ademtekort. Daarom stopt het praten niet. De vragen die op me afgevuurd werden.

    ‘Wat is jouw drijfveer?’

    ‘Is deze tocht een vlucht uit je relatie?’

    ‘Wil jij hier ook tot bezinning komen?’

    Nee.

    Ik wil het hier en nu. De tijd beklimmen. Alleen maar nadenken over de volgende stap, die mijn toekomst steeds opnieuw bepaalt. Daarom heb ik de groep verlaten. Terwijl zij acclimatiseren in het kamp, trek ik door. Dwars door de steeds ijler wordende lucht, dwars door de verontrustende signalen van mijn lichaam heen.

    Ik voel me misselijk. De nacht heb ik voor een groot deel wakend doorgebracht. De strip met aspirines heb ik leeg achtergelaten. Het leven heeft me niet gebracht, wat ik er van tevoren van gehoopt had.
    Vroeger zong mijn moeder samen met mij liedjes over Jezus en God en ze las verhalen voor, over met goud geplaveide wegen in de hemel. Toen vond ik daar troost bij. Later kon ik de tegenslagen niet rijmen met de barmhartige Vader. Moeder is dood. Mijn vader heb ik amper gekend, ook al was hij altijd in mijn buurt. De vrouwen die ik liefhad hebben me stuk voor stuk verlaten om hun geluk bij een ander te vinden. Zelfs de honden liepen bij me weg. Als ik God was, had ik het heel anders aangepakt.

    De top is in zicht.

    Toen ik klein was stelde ik me de top van een berg als een scherpe spits voor. Een spies die je kon doorboren als je je voorover liet vallen. Zoals ridders zich in hun eigen zwaard konden storten om heroïsch aan hun eind te komen. Die heroïek zocht ik, maar vond hem niet.
    De toppen die ik heb bezocht waren vooral plateaus, waarop vorige expedities tegen alle afspraken in hun waterflessen, wc-papier en ander afval hadden achtergelaten. Ook de top van de Aconcagua lijkt aangelegd te zijn voor de vele bezoekers die hier jaarlijks hun handen opheffen en poseren voor de amateurfotograaf, als bewijs van weer een onzinnige prestatie. Het picknickbankje ontbreekt nog net.

    Mijn vingers tintelen. Een foto maken zal niet lukken. Toch, ik heb het gehaald. Ik zet mijn linkervoet op een rotsblok. Ik veeg mijn capuchon naar achter en voel de wind door mijn haren spelen. Mijn rechterhand zet ik in mijn zij en ik steun tegelijkertijd op mijn lawinestok. Ik kijk neer op de nevelen en voel me der Wanderer über dem Nebelmeer. Zachtjes zingneurie ik de beginregels van het refrein van The Wanderer, van de rockgroep uit mijn jeugd.
    ‘Cause I’m the wanderer, yeah, the wanderer. I roam round and round and round and round.’

    Vanaf het vlak waar ik sta heb ik zicht op de wolken, die enkele tientallen meters onder mij lijken te liggen als een vreemde oneindig grote wattendeken. Ik zou er warmte in kunnen vinden.

    Mijn ogen volgen even ieder hun eigen weg. Ik voel een duizeling langstrekken.

    Terwijl ik over de grote wit grijs geschakeerde leegte kijk, zie ik de wereld zoals deze in het begin zou moeten zijn geweest. Een wereld die nog te vormen is naar mijn beeld. Ook ik ben immers een God in het diepst van mijn gedachten. Mijn hart klopt als een bezetene. Iedere ademteug is een worsteling. Maar ik ga de worsteling aan.

    ‘Licht!’ schreeuw ik uit.

    Ik zie het leven voor me ontstaan. De top lijkt te dalen en op te gaan in een bos. Dieren schieten weg. Ik noem ze bij hun naam en ze herkennen mij, ze kijken me aan en erkennen mijn gezag. Met een kleine beweging van mijn verkrampte hand, volgen ze de opdracht, die ik in gedachten vorm heb gegeven. Ik verbeeld rivieren, die voor mijn ogen wegstromen en uitmonden in watervallen. Bloemen die ik nooit eerder gezien heb, schieten omhoog.
    Voorzichtig ga ik zitten. Ik ondersteun mijn hoofd met mijn rechterarm. Mijn andere arm bungelt over mijn linkerknie. Ik ben de denker. Ik bedenk een zee, het land. En tot slot: ik bedenk de mens, naar mijn beeld.
    Als eerste de vrouw. Zij is het, die ik als eerste kuste. Zij verliet me, maar keert nu terug. Voor eeuwig. Ze wenkt naar me. Ik werp haar een appel toe. Een slang schiet weg.

    ‘Wil jij mijn man zijn?’ vraagt ze.

    Ja, dat wil ik.
    Ik denk. Ik besta. Ik ben de Schepper van een nieuwe wereld.
    Vandaag is het de zevende dag, ook al staat er in het reisprogramma iets anders.
    Tweeëntwintig stappen naar achter.
    Daarna de aanloop. Ik schiet haar tegemoet. Ze blijft me wenken.
    Haar zal ik nooit veroordelen, want wie in mij gelooft zal niet veroordeeld worden.

    ‘Gij zult niet doden,’ schiet er door mijn hoofd.

    Ver onder mij zie ik twee stenen tafelen in razende vaart steeds dichterbij komen.


  • Het ware leven

    Het loopvlak is verwerkt in een draaiplateau, dat in hoogte en hellinghoek verstelbaar is. Via een ingenieus systeem, is het vlak naar alle kanten toe te belopen. De wc is een roestvrijstalen klomp metaal, met een geïntegreerde spoelbak en een drukknop aan de bovenkant. Daarnaast een tafel tegen een muur, daarboven een luik. Ook de tafel is van metaal. Het plafond en de muren zijn bedekt met lampen en lichtstroken. Via sleuven wordt de lucht gezuiverd. Vocht wordt eindeloos gerecycled.

    Ze is niet in deze ruimte geboren, maar twee dagen na haar geboorte lag ze hier al ingepakt in het elastische drukfolie. Een bril voor haar ogen. Vanaf het moment dat ze de luiers ontgroeid was en zelfstandig naar het toilet kon, trokken de mensen zich uit de ruimte terug. Op haar dertiende keerden ze nog één keer terug om, terwijl ze slapend gehouden werd, de bril te vervangen voor een groter en geavanceerder exemplaar. Ook het folie, de geluidsdoppen en de reukverspreiders werden vernieuwd.

    Buiten deze ruimte is de wereld kaal en verlaten. Het leven is vertrokken na de catastrofe van ‘67, drie weken na haar achttiende verjaardag. De zonnepanelen vangen het licht en voeden de accu’s die de elektronica zo’n twintig meter dieper aansturen.

    ‘Goedemorgen bakker, mag ik één grof volkoren en drie croissantjes?’ zegt ze tegen de lege ruimte.

    Haar rechterhand beweegt naar voren en grijpt in de lucht. De folie drukt in haar huid op de plekken waar ze een tas verwacht. De onderkant van haar pols, waar de lucht van het verse brood haar iets verwarmt, warmt daadwerkelijk op. Haar arm wordt naar beneden getrokken, alsof het de broden zijn die ze mee moet dragen. Het loopvlak komt in beweging. De geluiden van slijtage zouden te horen zijn, als er iemand aanwezig was om ze te kunnen horen. Zij hoort de voetstappen van het winkelend publiek, de ratelende karretjes op weg naar de auto’s en de muziek van de accordeonist, die al jarenlang vanaf zijn vertrouwde plek steeds opnieuw hetzelfde riedeltje speelt.

    Ze is gelukkig. Vanavond zal Richard komen. Drie jaar geleden liep ze hem letterlijk tegen het lijf. Hij tuurde op zijn telefoon en zij liep op hetzelfde moment achteruit om het standbeeld van Riborg Mann en Ransom Twiss in zijn geheel op het schermpje van haar fototoestel te krijgen. Gelukkig hadden ze elkaar geen pijn gedaan. Richard en zij bleken dezelfde interesses te delen en bovendien in dezelfde stad te wonen.

    ‘Als een boom in een bos omvalt en er is niemand in de buurt om het te horen, maakt het dan geluid?’ zei Richard en knikte naar het standbeeld.

    Ze kende het filosofisch raadsel.

    ‘Als je een boom hoort, ziet en voelt vallen en je ruikt de geur van het vochtige hout. Zal die boom dan toch niet kunnen bestaan?’ antwoordde zij.

    ‘Mag ik je boom zijn?’ vroeg Richard.

    Hij keek haar recht in haar ogen aan. Ze rook zijn aftershave, vermengd met het zweet van de toerist, die teveel wil zien op een te warme dag. Niet veel later voelde ze hem en ze genoot. Richard leek de liefde die op maat voor haar gemaakt was. Weer thuisgekomen, bleven ze elkaar zien.

    Tijdens de avonden met hem werkte de koeling van de computerprocessor op volle kracht. Het sturen en bewerken van al haar zintuigen, vraagt een precieze afstemming tussen geluid, beeld, gevoel, reuk en smaak. Het experiment was omstreden en werd daarom geheim gehouden. De monitoren die haar blik op wereld toonden, zijn uitgevallen. Er zijn ook geen mensen meer om haar te volgen.

    Vanavond zal ze voor hem koken. De meeste ingrediënten heeft ze al in huis. De bovenkasten zijn leeg. Ze krijgt haar armen niet op ooghoogte. Het elektronisch aan te sturen folie verwerkt de computerinstructies onverbiddelijk. Haar lichaam heeft zich op deze beperking ingesteld en er hoeft nauwelijks ingegrepen te worden. Er is geen kans dat ze de bril af zal kunnen stoten. Verder is ze goed gezond. Richard heeft nooit een opmerking over haar beperking gemaakt.

    In een vreemd pantomimespel stalt ze haar boodschappen uit op de metalen tafel. Langzaam vult het aanrecht zich voor haar ogen. Het folie kneedt, drukt, trekt en duwt. De geluiden die ze hoort corresponderen met haar verwachtingen. Ze ontsteekt het fornuis en grijpt naar pannen en bestek. Het luik boven de verder lege tafel schiet open. Verschillende kommen schieten naar voren. De bruine massa’s in de kommen veranderen razendsnel van textuur. Daarmee zal straks het mondgevoel passen bij haar gerechten. De groenten en het vlees zijn alleen voor haar herkenbaar als werkelijke voedingsproducten. Bloemkool of broccoli kent ze niet. Het vlees van een koe is de best benaderbare computergestuurde afspiegeling, maar zij weet niet beter.

    Op haar aanwezigheid na, blijft de ruimte leeg. De computer vuurt de commando’s in hoog tempo af op het folie, de lampen, het loopvlak, de geluidsdoppen, de reukverspreiders, de textuur- en smaakbereiders en de beeldbril. De software is geprogrammeerd tot haar vijftigste levensjaar. De zelflerende module zal haar nog langer in haar wereld houden.


  • Bestemming

    Het regent al dagen aan één stuk door en het lijkt nog steeds niet op te houden. Het dak had gerepareerd moeten worden, maar voorlopig is het in mijn voordeel.

    Buiten rotten de aardappelen, de spinazie en de bieten weg. Er is niets tegen te doen. Een inspectie is nauwelijks mogelijk, omdat mijn laarzen zich vastzuigen in de modder, wat het lopen onmogelijk maakt. Het is ook niet nodig. Vanaf de weg, waar nietsvermoedende bestuurders met hun blik gericht op het asfalt voorbijrazen, is te zien hoe de pas gevormde plantjes verzuipen in het tijdelijke meer dat bezit van het land heeft genomen.

    De loods zal dit jaar leeg blijven. De landbouwwerktuigen vullen de ruimte onvoldoende om de holle klank weg te nemen. Ik schreeuw niet meer. De wanhoop die tegen de muren weerkaatst en via het schuine dak op mij neerduikt, het hoeft niet meer.

    Thuis zullen de lichten automatisch aangaan. De tijdschakelaars sturen de lampen op verschillende momenten aan. Om inbrekers te misleiden, heb ik de tijdstippen per dag ontregeld. Net als mijn leven. Het kan weken duren voordat iemand de verlatenheid doorheeft.

    Ina is weg. Samen met onze dochter. Een andere man, die zoveel beter is. Die haar werkelijk aandacht geeft. Die niet alleen maar met zijn werk bezig is.

    ‘En Destiny gaat met mij mee. Je hebt toch geen tijd voor haar.’

    Ze had gelijk. Voor haar geboorte vond ik het een mooi idee. Een dochter met een naam voor de toekomst, een naam naar een ras. De aardappel die hier rondom mij nu in groten getale op zou moeten bloeien, om later op de bank terug te keren. Voor de televisie. Met haar. Cola en chips en een meidenfilm. Ik had geen tijd. In alles zit de rot.

    De druppels spatten naast me op de grond. Uit gewoonte heb ik de deur vergrendeld. Drie mannen waren bieten aan het oogsten op mijn land. Toen ik ze daarop aansprak, kwamen ze me achterna, met de rieken naar voren gestoken. Hun geschreeuw was angstaanjagend en leek iedere menselijke toon te missen. Het spoorde me aan tot een sprint die mijzelf verbaasde. Ik schoof de balk in de vergrendeling en bleef drie uur binnen, voordat ik de schade op durfde te nemen. De mannen waren verdwenen, net als de bieten, die op de totale opbrengst geen invloed hadden. Ik sprak geen vreemdelingen meer aan, die zich op mijn land lieten zien. Vaak was mijn aanwezigheid al genoeg om hen snel te laten verdwijnen. Kleine ergernissen, die weinig invloed op de oogst zouden hebben. Zo keek ik ook naar Ina en haar vriendschap voor hem. Ik had dieper moeten kijken en hem als een pseudo-schimmel moeten herkennen.

    Als ik mijn lichaam iets verplaats, kan ik mijn mond precies onder het lek manoeuvreren. Met gesloten ogen weet ik de pijn beter onder controle te houden. Daarnaast beschermt het me tegen de spetters die vanaf mijn wang en jukbeen omhoogschieten. Wanneer de juiste positie gevonden is, zou ik ze weer kunnen openen, maar de druppels die van boven op mij afstormen maken me bang. Al twee dagen lang.

    De ladder ligt naast me op de grond. De zak die ik van boven wilde pakken, ligt nog steeds op dezelfde plek. Zoals te vaak reikte ik te ver en kreeg er geen vat op. Langzaam gleed ik onderuit.

    Buiten schieten de auto’s voorbij. Ina ligt naast haar vriend. Het zijn zekerheden. Ik weet ze, zonder het te zien.

    Destiny slaapt.

    De regen zal stoppen. Ooit.

    Samen met de aardappels, de spinazie en de bieten, rot ik langzaam weg.