Wat zal ik schrijven deze ongewone dag.
De zon schijnt, de roos gesnoeid,
de blauwe regen op het dak gegroeid.
Wat zal ik schrijven deze ongewone dag?
Wat moest ik zeggen toen ik je vanmorgen zag?
Je lag daar, lichaam uitgestrekt
op de bank, door mijn snurken vroeg gewekt.
Wat moest ik zeggen toen ik je vanmorgen zag?
Wat zal ik horen, als je strakjes binnenkomt?
De tandarts, waarvoor jij zeer gespannen
je telkens moet vermannen.
Wat zal ik horen, als je strakjes binnenkomt?
Wat zal ik voelen als je mij dan lachend zoent?
Je ogen, zachtjes zoekend naar de mijne
en ik die daarin zal verdwijnen.
Wat zal ik voelen als je mij dan lachend zoent?
Ik zal je schrijven: Lief,
zal ik je schrijven.
Ik zal je zeggen: Lief,
zal ik je zeggen.
Ik zal je horen: Lief.
Ik zal je voelen
en blijf je zien.
Al dertig jaren lang.

