Exportwaarde

Het gaat niet goed en dat geeft niet. Het gaat al langer niet goed. Zelfs daaraan raak je gewend.
Een woonkamer, een slaapkamer, doucheruimte met toilet en een keuken. Wifi, en internet via het scherm van mijn tablet. Maandelijks een vast bedrag op de rekening gestort, waarmee ik mijn leven leefbaar houd. De bezorgdiensten komen tot aan de mat bij de voordeur.
‘Fijne dag mevrouw.’
‘Bedankt, u ook.’
Ze zijn hoogstens een kwart van mijn leeftijd oud, net volwassen en in bezit van een rijbewijs.
Men vindt mij zelfstandig genoeg om zonder hulp te leven. Tegelijkertijd ben ik oud genoeg om niet meer onder de mensen te komen. Mijn man is dood, het vorige huis was te ruim, geen kinderen en onze vrienden gingen mijn echtgenoot al voor.
Vanuit mijn raam zie ik de overburen. Het gezin met vier kinderen, die huppelen en steppen door de straat. Het echtpaar met de boze man, die de voetballen in de tuin lekgeprikt teruggeeft. Het andere gezin, met de baby. De vrouw ziet er moe uit.
Soms kijken ze naar me, dan duik ik weg.
De onderbuurvrouw, met haar luide muziek. Zelfs ’s nachts. De buren naast me, aan de andere kant van de muur, die zo stil zijn, dat ik overwoog de politie te bellen, maar ik rook geen geur van rottend vlees. Het lege appartement waar mijn voordeur op uitkomt en waar het gestommel van vandaag op de komst van nieuwe bewoners wijst.
De laatste mens die ik sprak was de verwarmingsmonteur.
‘Nou mevrouwtje, als een zonnetje.’
‘Fijn, bedankt. Ik heb zo’n hekel aan kou. Misschien nog een kopje koffie?’
‘Nee hoor, de volgende klant wacht alweer.’
Soms kijk ik op Google Maps. Afleiding. Droomreizen. Spanje, Midden-Amerika, maar ook Nederland; Enschede, Oldenzaal, de Lutte, de Poppe. Dat laatste lijkt op Pope; Paus.
Ik sla uit gewoonte een kruis.
‘Wees gegroet Maria, vol van genade,’ prevel ik de woorden uit mijn jeugd. ‘Help me mijn dagen door te komen.’
Als ik sterf, zullen ze me pas na maanden vinden. Ik leef nu al zonder gevonden te worden.
Ik schrik op. De voordeurbel klinkt in zijn schelle gerinkel. Ik schuifel zo zachtjes mogelijk naar de voordeur en kijk door de deurspion. Het zijn een man en een vrouw, zo’n beetje in de leeftijd van de boodschappenbezorgers. Ik blijf staan. Houd mijn adem in.
Weer de bel.
‘Hallo!’
Ik open met kloppend hart de deur.
‘Wat is er?’ vraag ik.
‘We willen ons even voorstellen,’ zegt de vrouw.
‘Ja, we zijn hier vandaag komen wonen,’ zegt de man.
Ze spreken met een accent, dat ik niet van hier ken.
‘U bent wel onze eerste noaber,’ vervolgt de man en lacht.
‘Ja en wij die van u,’ zegt de vrouw.
Ik snap ze niet, maar laat ze maar.
‘Kom erin,’ zeg ik.
Terwijl ze verderlopen ruik ik de geur van vriendelijkheid, die ik diep naar binnen snuif om het zo lang mogelijk vast te houden.


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *