Vonken

‘Ik ga zo naar huis,’ zegt ze.

Ze kijkt me met haar betoverend mooie ogen aan. Ik voel me redelijk nuchter, maar realiseer me tegelijkertijd dat ik nog één vaasje bier verwijderd ben van dronkenschap. Ik weet wanneer ik moet stoppen, maar het is me nog nooit gelukt. Haar woorden komen precies op tijd.

‘Zal ik een stukje meelopen?’ vraag ik.
‘Graag,’ zegt ze.

Het is een vreemde tijd. De Berlijnse Muur is nauwelijks een jaar geleden gevallen. Langspeelplaten worden niet meer verkocht bij de V&D. Ze hebben definitief plaatsgemaakt voor cd’s. Het ene na het andere café is gesloten om onder een andere naam en soms met een nieuwe inrichting al snel weer open te gaan. Maar deze kroeg hier, dit zal eeuwig blijven bestaan. De kleine dansvloer achterin, waar ik nauwelijks tot dansen kom. De beschilderde muren die de naam van het café eer aandoen: Zeezicht. Mariposa is net te ver weg. Van Zanten te druk. Dat zijn kroegen die binnenkort ook wel zullen verdwijnen. Maar Zeezicht is precies goed, zeker nu ik haar heb leren kennen.
We lopen naar buiten. Het is koud. Komende week wordt er nachtvorst verwacht. Mijn hoofd klaart ervan op.

‘Mijn fiets staat aan de overkant, tegen de Graanschuur,’ zegt ze.

De Graanschuur is een biologische winkel, waar veel van mijn oud-studiegenoten graag boodschappen doen. De koffie is in de aanbieding zie ik. Koffie heeft me nooit nuchter gekregen. Morgen pas, tegen de hoofdpijn. Feitelijk is het al morgen. Zondag. Even twijfel ik. Ik zou voor kunnen stellen om naar mijn studentenkamer in Sint Joseph te lopen. We zijn er in hooguit honderd stappen.

‘Ga je mee tot de spoorwegovergang?’ vraagt ze, nog voordat ik mijn twijfel in daden om durf te zetten.
‘Als de Rooie Cent open is, kunnen we daar even naar binnen,’ zeg ik.
‘De Cent is allang gesloten.’

Ik neem de fiets van haar over. Ze slaat haar arm om mijn middel. We lopen de Bloemendalsestraat af. In de bocht, vlak na het witte huisje pakt ze mijn schouders beet.

‘Zet de fiets eens neer.’

Ik gehoorzaam meteen. Ze duwt me tegen de muur van de Joodse begraafplaats. Voor ik het goed en wel in de gaten heb, drukken haar lippen al op mijn mond. Door onze dikke jassen heen voel ik de warmte van haar lichaam. Hoelang we zoenen weet ik niet, maar het is sowieso te kort.

‘Ik moet echt naar huis,’ zegt ze.
‘Jammer,’ antwoord ik.
‘Woensdag,’ zegt ze.
‘Woensdag?’
‘Kom je woensdag bij me eten? In Hoogland.’
‘Ja, natuurlijk.’

Ze pakt pen en papier uit haar schoudertasje en krabbelt er haar adresgegevens op.

‘Hier. Zeven uur. Goed?’
‘Prima.’

We kussen nog drie keer voor ze echt wegrijdt. Ik ben te opgewonden om meteen naar huis te gaan. Ik keer om, sla direct linksaf naar het plantsoen en loop langs het water. Het zoenen van daarnet en de drank maken me zweverig. Bij de Coninckstraat sla ik rechtsaf. Theater de Flint is nauwelijks verlicht en komt als een dreigend donker blok op mij over.

Woensdag, denk ik.

Mijn blijdschap slaat om in schrik. Ik zie het affiche van ‘Mevrouw Bijl’. De theatershow van Martine Bijl.

Nee! denk ik, Woensdag!

Martine Bijl heeft mijn jeugd gekleurd. Haar sprookjes van de Efteling werden eerst voorgelezen door mijn moeder en daarna kapot gelezen door mijn broer, mijn zussen en mijzelf. Als we elkaar de groeten doen, doen we elkaar de ‘groenten’, door de reclames waarin Martine schitterde. Haar stemgeluid staat in mijn oren gegrift, dankzij de voorleesboeken die we grijsdraaiden op de platenspeler. Mijn moeder noemt haar ook alleen maar: Martine. Dat is genoeg. Bijl hoeft daar niet aan toegevoegd te worden. Ik heb Martine allang ingewisseld voor Eddie Murphy, sinds we met de hele gang de video van zijn show Raw hebben gekeken. Toch, nu ik mijn eerste baan heb en geld verdien leek het me leuk om mijn ouders naar Amersfoort te halen en te trakteren op een etentje bij mij en op de theatershow van Martine.

Woensdag! Nee!

Ik merk dat ik draaierig word. Ik begin wat te zwalken. Morgen zal ik de koffie zeker nodig hebben, misschien zal ik weer gaten in mijn geheugen hebben, maar haar zal ik niet vergeten.

Woensdag moet doorgaan!

Een Flint is een vuursteen, bedenk ik me. Ooit heb ik het opgezocht, omdat ik dacht dat het een dun plakje steen was, maar dat bleek een flinter te zijn. Ik tuur langs de pui van het gebouw. Er lijkt een raampje open te staan.

Woensdag, denk ik. Flinterdun, vuursteen.

Als ik in mijn bed wakker word lijk ik rook te ruiken. Niet de doordringende geur van sigaretten, die ikzelf eigenlijk amper meer opmerk na een nacht stappen. Meer de geur van verbrand hout. Alsof het in mijn lijf zit. Ik loop door de gang naar de keuken. Mijn huisgenoten zitten al aan het middagmaal. We ontbijten niet op zondag.

‘Heb je het al gehoord?’
‘Wat?’ vraag ik.
‘De Flint is afgefikt.’
‘Echt?’
‘Echt!’

Woensdag, denk ik.

Ik eet zo rustig mogelijk door, lach om de flauwe grappen die gemaakt worden, ontwijk de vragen over haar en drink drie koppen koffie. Dan loop ik naar de gang, neem de hoorn van de haak en bel naar huis. De teller verschuift met een tik van 0 naar 1, zodra mijn moeder opneemt. Meestal verbel ik 5 tikken, die ik netjes in het schriftje noteer.

‘Ha mam.’
‘Hee jongen.’

We wisselen wat algemeenheden uit, maar dan kom ik direct tot de kern.

‘Woensdag kan helaas niet doorgaan. De Flint is afgebrand.’
‘Jeetje, afgebrand. Heus? Wat erg en wat jammer dat het niet doorgaat nu. Zullen we alleen komen eten dan?’ vraagt mijn moeder.
‘Nee, dat is niet leuk. Het ging vooral om Martine,’ zeg ik.
‘Nou, voor Martine is het ook erg hoor,’ reageert mijn moeder.

We praten nog even verder, maar ik hoor haar allang niet meer. Straks zal ik de rookgeur afdouchen.

Woensdag, denk ik.

Ik heb er zin in.


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *