Meegenomen

‘Misschien is het je de afgelopen dagen al eens opgevallen,’ begint Gerben zijn verhaal.
Het is tegen middernacht. De vonken schieten in wolken omhoog, telkens als er takken op het vuur gegooid worden. Gloeiende stukjes hout dwarrelen af en toe naar beneden en schroeien een zwart plekje in de harige stof van mijn vest. Vanaf morgen zijn het de tastbare herinneringen aan dit kamp. Als de vonkenregen nog even aanhoudt, heb ik straks een meer dan pikzwart omhulsel.
‘Vroeger stond hier een kasteel. De sporen lijken uitgewist, maar als je goed kijkt zie je ze nog steeds.’
We luisteren aandachtig.
‘Het pad waar we iedere dag overheen lopen naar het bos, was vroeger een beek. De stapels stenen die je verspreid tussen de bomen ziet liggen, zijn de resten van de muren. En de open plek waar we vaak spelen … is het je nooit opgevallen dat het een perfect vierkant is? Daar stond de belangrijkste toren. De toren waarin Eugenie van Allemonde zich opgesloten had. O ja en die tamme kraai die hier tussen onze tenten rondvliegt en steeds met ons meegaat … hoe oud zou die zijn? ’
Ik zie het voor me, de beek, de muren, het kasteel, de toren en natuurlijk de kraai. Ze zeggen dat ik een levendige fantasie heb. Dat ik snel afgeleid ben. In mijn eigen wereld leef. Het zal wel.
‘Eugenie van Allemonde moest trouwen met de koning, maar ze wilde niet. Daarom zat ze al tien jaar lang hoog in de toren en weigerde er uit te komen. Iedere dag bracht haar trouwe dienster Jannetje haar te eten en vers water. Het hele land wist dat Eugenie niet wilde trouwen met de koning, ze wisten dat zij zichzelf opgesloten had en alle jongemannen wisten ook dat zij de allermooiste van de wereld was. Althans, dat werd verteld, want ze liet zich alleen bij het venster zien. En het venster van zo’n hoge toren is lastig te zien. Alleen Hendrik van Ambacht kon zich het beeld van haar schoonheid voor ogen halen.’
Ik weet dat Eugenie de mooiste is. Ik zie haar staan voor het venster. Ze lijkt op Anja. Anja zit naast me. Het gezicht van Anja danst mee met de vlammen en haar kleren veranderen in die van een jonkvrouw. Als ik me iets verplaats, raak ik haar bovenbeen. Ik voel haar warmte. Anja is aardig tegen mij, niet meer dan dat. Joost zit aan de andere kant van haar. Hij kijkt regelmatig naar Anja.
‘Elke dag liep de koning naar boven. Hij klopte op de deur en vroeg:
Wil je met me trouwen?
Hoepel op! schreeuwde Eugenie van Allemonde elke keer opnieuw.
Hoepel op … niets meer en niets minder.’
De stem van Eugenie klinkt als de stem van Anja bij het toneelstuk van gisteren, waarin zij een heks speelde. Schel en hard, maar ook mooi. Lief
‘Eugenie wilde wel trouwen, maar niet met de koning. Ze was verliefd op Hendrik van Ambacht. Verliefd vanaf hun eerste kus, toen ze net vijftien waren. In die tijd zo goed als volwassen.’
Ik ben Hendrik, Anja is Eugenie. Ik weet het zeker. We hebben nog nooit gekust, maar we zijn ook nog geen vijftien. Joost is sowieso de koning.
‘Hendrik was ten einde raad. Eugenie was onbereikbaar voor hem. De koning zou hem nooit toelaten tot het kasteel en Eugenie zou nooit kunnen ontsnappen. Hij vroeg overal om hulp.
Duizend goudstukken voor degene die mij kan helpen! liet Hendrik aan iedereen weten.
Dat hoorde ook een heks, een heuse toverkol. Zij kon het goud goed gebruiken. Hendrik ging meteen bij haar op bezoek, toen hij hoorde dat zij hem mogelijk kon helpen.
Kunt u me echt helpen? vroeg Hendrik aan de heks.
Jazeker, antwoordde de heks.
Hoe dan? vroeg Hendrik.
Ik zal je veranderen in een kraai, dan kan je naar haar vliegen en Eugenie van Allemonde bevrijden. Maar let op, als zij jouw liefde niet beantwoordt, dan zal je altijd een kraai blijven. En weet je, pik zijn ogen uit.
Pik zijn ogen uit? Wat bedoel je?
Pik de ogen van de koning eruit. In zijn ogen zit zijn kracht, breng ze naar mij, dan zal hij je nooit meer volgen.’

De zwaailichten van de ambulance verlichten in een spookachtige regelmaat de bomen om ons heen. Agenten praten met Gerben. Joost ligt nog op de grond. Anja verbergt haar gezicht in haar handen. Ze lijkt te huilen.
De verpleegkundigen buigen zich over de lege oogkas van Joost.
Anja. Ik zal mijn liefde voor haar nooit beantwoord zien. Ik spreid mijn vleugels en vlieg op. Ik draai nog één rondje, kraai uit volle kracht, terwijl mijn snavel de grip op het linkeroog van Joost verlies. Daarna verdwijn ik in de nacht.


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *