‘Godverdomme!’ schreeuwt de man in de stoel naast me.
‘Ja, sorry, sorry, doet pijn natuurlijk,’ zeg ik.
Ik poets de instrumenten schoon met een in alcohol gedrenkte lap en leg ze terug op de roestvrijstalen trolley. Mogelijk heb ik de haakjes en het krabbertje straks nog nodig. De man beweegt zijn tong rusteloos langs het opgezwollen tandvlees.
Normaal gesproken voer ik de behandelingen hierboven uit in een vrolijk gekleurde ruimte waar mijn tandartsdiploma ingelijst achter het bureau aan de muur hangt, naast de getuigschriften die al mijn specialismen aangeven. Door mijzelf geselecteerde rustgevende muziek klinkt daar dan op een laag volume uit vier onzichtbare luidsprekers. Ik reken een groot aantal beroemdheden tot mijn cliënten, die in hun geblindeerde auto’s lange afstanden afleggen om speciaal naar mij toe komen. Daardoor valt het niet op als een wagen met donkergetinte ramen vlak na sluitingstijd stilhoudt voor de deur van mijn praktijk; een modern gebouw op een gloednieuw industrieterrein. Ik sta erom bekend dat ik mensen op hun gemak stel, door steeds uitleg aan mijn handelingen te geven en door te praten over mijn dagelijkse beslommeringen. Mijn klanten weten dat ik alle ingrepen professioneel en zo pijnloos mogelijk uitvoer. Over de bedragen op de facturen klaagt niemand. Zij niet en ik zeker niet.
‘Nog even volhouden,’ zeg ik. ‘Het ligt natuurlijk wel een beetje aan uzelf.’
Ook de kelder waar we nu zitten is ingericht op de eisen van de tijd en de handelingen die ik uitvoer. Muziek is hier overbodig. Daglichtlampen geven de witte inrichting een natuurlijke sfeer mee. Zelfs als het buiten donker is en ik het voor de zoveelste keer te laat maak, houdt het licht me wakker terwijl ik bijklus. Op de tafel achter me liggen twee mobiele telefoons. Eentje voor mezelf persoonlijk en een prepaid toestel voor mijn contactpersoon. Allebei zijn ze niet te traceren. Een computernerd heeft een zenderontvanger aangesloten, die het radiosignaal via een draad wegleidt van deze ruimte naar het huis van een onschuldige oude vrouw in de stad. Ze weet niet dat haar modem het contact met de buitenwereld legt als ik buiten werkuren om aan de slag ben. Mijn contactpersoon heeft me de werking op hoofdlijnen uitgelegd, bij de aanleg en inrichting was ik niet aanwezig.
‘Wacht even,’ zeg ik als het tingelend geluid van mijn telefoon klinkt.
Ik ga zo naar bed mam, lees ik in het oplichtende pop-up scherm.
‘O, ik moet snel naar huis bellen,’ zeg ik en prop een doek in zijn mond. ‘Daar moet niemand doorheen praten.’
Na twee keer overgaan heb ik mijn dochter aan de lijn.
‘Hee liefje. Ga je lekker slapen?’
‘Ja mam en weet je?’
‘Nee,’ antwoord ik.
‘Tante Mia heeft pannenkoeken gebakken en ik heb er zelf twee omgedraaid door ze in de lucht te gooien.’
‘Echt waar? Met zo’n zware koekenpan?’
‘Ja. Was superleuk.’
‘Nou lekker slapen dan. Ik moet verder. Morgen kom ik je weer halen.’
‘Kus, kus,’ zegt mijn dochter.
‘Kus, kus,’ zeg ik begeleid met twee smakgeluiden en hang weer op.
De man naast me ademt zwaar door zijn neus. Leren banden houden zijn armen en benen op hun plek. Over zijn middel loopt een riem en zijn hoofd is vastgezet in een klem die voor koeien bedoeld is. De mensen die hier in de kelder komen zijn ook beesten.
Ik zit zo dat ik zicht op hem heb, maar hij kan mij niet zien.
‘Als ik overwerk, moet ze logeren,’ zeg ik tegen de man. ‘Haar vader is overleden. Zij gaat daar beter mee om dan ik. Zo knap van haar.’
Tijdens de dagelijkse werkzaamheden vertel ik vaker over mijn eigen leven, maar laat de pijnlijke details weg. Hier beneden kan ik alles zonder terughoudendheid kwijt.
‘Een vergismoord,’ vervolg ik en trek de prop weer uit zijn mond.
‘Wat heb ik daarmee te maken,’ sist hij vanuit de stoel.
‘Waarschijnlijk niets, maar het is goed dat u weet waarom ik doe wat ik doe. Een beetje menselijke verbinding zeg maar. Mijn man heb ik leren kennen in Colombia, tijdens een rondreis na mijn studie. Heerlijk nog even van de vrijheid genieten voordat ik me in werk zou vastleggen. Het was liefde op het eerste gezicht. Hij kwam uiteindelijk naar Nederland. We waren zo gelukkig, zeker toen ons dochtertje werd geboren. Mijn man integreerde razendsnel. Zijn Nederlands was perfect, maar zijn heerlijke accent verliet hem nooit. Alles was eigenlijk perfect, totdat die sukkels dachten dat hij het was die vermoord moest worden. Weet je, in die tijd kon me al die zware criminaliteit weinig schelen. Maar tja, als onschuldigen de dupe worden … En dan helemaal als ze mijn man omleggen.’
‘Mens hou toch op met dat gezeur. Laat me gaan, dan kom je er misschien nog goed vanaf.’
Ik pak een spuit van de trolley en plaats er een naald op. Dan trek ik vanuit een glazen capsule de doorzichtige vloeistof op.
‘Ik prik zo in uw bovenbeen,’ negeer ik zijn bedreiging. ‘Door de stof heen. We hoeven gelukkig niet steriel te werken. Eerst zal het tintelen, maar al snel wordt het bijna ondraaglijk en na een poosje gevoelloos.’
Voor deze handelingen heb ik geen getuigschrift nodig, al mijn kennis haal ik van internet. De instrumenten en speciale benodigdheden krijg ik van mijn contactpersoon; een politieagent die bij het netwerk hoort. Hij benaderde mij. In een film was ik het weleens tegengekomen; een groep mensen die buiten alle wetten om afrekent met hen die aan de greep van rechtvaardigheid weten te ontkomen. Niet echt mijn soort ontspanning. Meer een mannenfilm. Ik kan niet goed tegen geweld. Nooit gedacht dat het ook werkelijk bestond. Hoe groot het netwerk is, weet ik niet. Ik ken alleen de contactpersoon. Hij regelde mijn nieuwe praktijk met deze kelder en steunt me bij het opbouwen van een nieuwe klantenkring.
‘Kijk, het is best simpel. We moeten elkaar een beetje helpen. Ik heb een opdracht die ik uitvoer en waarvan ik eigenlijk wel weet dat hij zal slagen. U kunt zich veel ellende besparen door mij te vertellen wat er te vertellen valt,’ zeg ik en houd de spuit voor zijn hoofd omhoog. ‘Scheelt ons allebei een hoop gedoe. Voor mij is het ook geen pretje. Het is niets persoonlijks ofzo.’
‘Nooit,’ zegt hij.
‘Ongemakkelijk hoor,’ zeg ik en drijf de naald in zijn bovenbeen.
Na een kleine minuut begint hij het duidelijk te voelen.
‘Auw! Stop hiermee!’
‘Weet u,’ praat ik de tijd vol, ‘ik zag hem thuiskomen. Hij was vanuit zijn werk langs de winkel gegaan. Ik had hem het boodschappenlijstje via WhatsApp verstuurd. Het was zo’n lieverd. Mijn dochter en ik stonden voor het raam, toen hij de kofferbak opendeed om de boodschappen te pakken. Hij zwaaide naar ons en wij zwaaide terug. De kleine sprong op en neer van blijdschap. De zon scheen. Alles was zoals het moest zijn. Hij hield een zak snoep omhoog en seinde naar onze dochter. Ze lachte. Ik lachte. Hij glunderde. Plotseling reed er een BMW met gierende banden langs. De rook sprong van het slippende rubber. Ik hoorde de ploffen waarvan ik later pas begreep dat het geweerschoten waren. Mijn dochter dook instinctief weg, ik bleef als versteend staan. De gaten zaten in de ruit waar ik achter stond. De kogels hadden mij gemist, maar mijn man niet. Terwijl hij in elkaar zakte draaide hij zijn hoofd een laatste keer naar mij toe en keek me in ongeloof aan. Ik schreeuwde de longen uit mijn lijf.’
Met mijn duim masseer ik de prikplek. Ik zuig mijn longen vol lucht en laat de schreeuw van die dag ontsnappen:
‘Aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa!’
‘Aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa!’ schreeuwt de man met me mee. ‘Stop! Hou op!’
Ik stop met schreeuwen en trek mijn duim weg van zijn been. Hij hapt naar adem.
‘Tja, zeg het maar,’ reageer ik.
‘Aaargh, nee. Godskolere. Nee, nooit!’
‘O jee, de telefoon. Bofkont,’ zeg ik en prop opnieuw de doek in zijn mond.
‘Ja, met mij,’ zeg ik door de telefoon tegen de contactpersoon.
‘Praat hij al?’
‘Nee, nog niet. Zal niet lang meer duren.’
‘Oké, maak voort. Ga zo snel mogelijk weg als je wat weet. De dienst speciale interventies is in beweging en er zijn aanwijzingen dat ze ons of eigenlijk jou mogelijk op het spoor zijn. We moeten hem zo snel mogelijk afvoeren.’
‘Zal wel loslopen, die dienst zal wel ergens anders in de stad moeten zijn. Geef me een kwartiertje. Maximaal,’ antwoord ik en hang weer op.
Mijn dekmantel is goed en de communicatielijnen zijn niet herleidbaar. Niets brengt mij in verband met de man die hier in de stoel zit. Ik kijk op mijn digitale horloge, klik twee keer op de onderste knop en zie mijn iets verhoogde hartslag in een gekromde dansende lijn, maar nog helemaal binnen de te verwachten marges.
‘Ik moet een beetje voortmaken,’ zeg ik tegen de man in de stoel terwijl ik zijn mond weer vrijmaak. ‘Fijn als u zelf ook even meewerkt.’
De man gromt alleen maar. Zijn oogbollen draaien tot het uiterste opzij om mij te kunnen zien. Het lukt hem niet.
‘Goed dan, zelf weten.’
Ik leg mijn hand op zijn schouder en knijp er zachtjes in.
‘Het hoeft niet zo. Dat weet u toch?’
Hij ademt diep in en uit op een hoog tempo. Straks gaat hij hyperventileren en zal dan flauwvallen. Het komt vaker voor. Ik pak een plastic zakje, open die en druk hem over zijn mond. Hij gromt en raast, maar ademt al snel een stuk rustiger.
‘Stop hiermee!’ schreeuwt hij al adem happend als ik het zakje weghaal.
‘Nog even,’ zeg ik.
Waarom kiezen mensen toch altijd voor de moeilijke weg? Ik pak een nijptang en houd hem in het blikveld van de man.
‘Ik maak uw broek wat losser en trek uw ondergoed wat naar beneden en dan … Nou ja, u begrijpt het wel. Met een brandertje schroei ik de wond dicht hoor. Het is niet dodelijk. Ik weet niet of u zich daar geschoren heeft, haren kunnen penetrant ruiken als ze branden.’
De man schokt, trekt aan de banden en blaast als een dier in nood, maar zegt niets. Mijn vingers duwen de knoop los, ik rits zijn gulp open en verschik de kledingstukken. De verstelbare lamp richt ik op de plek van handelen. Daarna leg ik de koude metalen snijvlakken van de tang om het verschrompelde slurfje heen. Ik stel me zo voor dat deze man in goeden doen voldoende groeimogelijkheden heeft, net zoals mijn man ook tot bloei kwam in mijn aanwezigheid en onder mijn aanrakingen. Zijn liefde, zijn vingers op mijn huid, zijn kussen. Ook mijn echtgenoot wist me telkens weer te wekken. Wat mis ik hem. Soms droom ik over de man waar ik zoveel van hield, hoe hij vanuit een dichte rook weer tevoorschijn komt en me in zijn armen neemt.
Ik beweeg de tang langzaam op en neer over het gerimpelde vel tot ik het stil houd vlak onder het wit weggetrokken kopje, waar normaal gesproken het rood, glanzend opgezwollen zou imponeren.
‘Even doorbijten,’ zeg ik en zuig de lucht hoorbaar diep mijn longen in.
Ik houd mijn adem vast en bereid me voor op de weke weerstand waar ik doorheen moet knippen.
‘Nee!’ schreeuwt de man. ‘Nee stop! Ik zal alles zeggen!’
‘Alles?’ vraag ik.
‘Alles,’ mompelt de man en begint in lange uithalen te huilen.
Ik haal de tang weg.
‘Rustig maar,’ zeg ik. ‘Vertel het me maar. En echt alles hoor. Zonde om zo weer verder te moeten gaan.’
‘Alles,’ herhaalt hij.
Gelukkig, denk ik. Ik kan niet tegen bloed.
Ik grijp naar de prepaid telefoon, maar leg hem meteen neer. Het rommelt in het halletje bij de deur.
‘Daar zal hij zijn,’ zeg ik terwijl ik op mijn horloge kijk, ‘het kwartier is nog niet eens voorbij, maar geeft niet.’
Ik sta op en loop naar de deur, mijn oren gespitst op het afgesproken klopsignaal.
Met een knal wordt de deur open geblazen. De schokgolf van de explosie stuwt me achterover. De ruimte vult zich met rook. Even denk ik mijn man te zien. Dan een felle flits, die me verblindt.
Ik sluit mijn ogen en schreeuw zijn naam zo hard ik kan. Door het gepiep in mijn oren hoor ik mezelf niet meer.
Dit verhaal werd geschreven naar aanleiding van de Zilveren Strop wedstrijd 2022 van Hebban.nl en eindigde in de middenmoot. 🙂
Geef een reactie