Veerkracht

Bij iedere stap voelt Harre hoe haar lippen nog steeds op zijn mond lijken te drukken. Hij probeert het gevoel vast te houden.
‘Maar Jille, ik ben uitverkoren,’ had hij bij het afscheid in gedachten gezegd.
‘Uitverkoren? Mijn vader probeert je gewoon de dood in te jagen. Hij heeft nooit geloofd in onze relatie,’ antwoordde zij in gedachten terug.
Haar vuisten bonkten in onmacht op zijn borst. Ze duwde hem van zich af en trok hem weer naar zich toe. Ze huilde. Toen greep ze plots met beiden handen zijn hoofd beet en drukte haar lippen op de zijne.
‘Ik houd van je!’ riep ze in gedachten naar hem, terwijl haar mond zich met zo’n kracht aan hem vastzoog dat het zijn adem benam.
Hun volk leeft in het ruisen van de natuur, in de slagen van het gereedschap en op de maat van hun muziekinstrumenten. Woorden spreken ze allang niet meer. Gedachten worden overgezet. Monden openen om te drinken, happen naar eten, zuigen de lucht naar binnen en proeven natuurlijk de liefde, zoals Harre zo vaak met Jille  ervaren heeft. Monden spreken niet. Bij dit afscheid tussen Harre en Jille smaakte de liefde anders. Hij proefde haar liefde, maar ook de angst in de ziltheid van haar tranen. Jille had de toekomst voor hem en haar al snel na hun eerste verklaring van liefde uitgetekend. Een eigen huis, weg bij de Onger -de leider-, haar vader. En natuurlijk kinderen. Veel. Harre vindt het gezelschap van kinderen vermoeiend, omdat zij hun gedachten nog niet kunnen richten. Daardoor komt hun gekwebbel constant bij iedereen in de buurt naar binnen. Afschermen is dan de enige optie, maar zo kan hij niemand meer horen. Hij mijdt hen. Jille wil graag kinderen, maar Harre moet er nog niet aan denken.
De zon schijnt. In de verte ligt, achter het meer waar hij omheen zal moeten lopen het moeras. De bomen zitten nog volop in het blad. Harre schat dat hij nog een dagtocht te gaan heeft. Hij heeft de afdaling ingezet, maar het pad kronkelt en de stenen en steentjes liggen verraderlijk los. Dat vertraagt zijn pas.
‘Harre,’ had de Onger in gedachten gesproken, ‘jij bent aangewezen.’
De staf lag met de pijlpunt in zijn richting. De veren van de Polvuravogel lagen uitgewaaierd op de grond, alsof ze weg wilden vluchten van de met kunstig snijwerk versierde houten staak waaraan ze met de kale kant van hun schachten zijn vastgemaakt.
‘Zag je zijn voet?’ siste Jille in gedachten.
Harre hoorde het amper. Jille sloeg haar arm om zijn middel en klemde hem tegen haar lichaam.
‘Aanvaard je lot,’ schalmde de gedachten van de Onger.
De hele kring keek Harre aan.
‘Natuurlijk,’ antwoordde Harre zonder zijn lippen te bewegen, ‘ik sta ten dienste van mijn volk.’
Harre keek de kring rond en beantwoordde zo iedere blik die op hem gericht was. Behalve die van Jille, zij keek haar vader aan met ogen die vuur leken te schieten. Hij kon niet horen wat ze tegen haar vader zei, maar haar houding verried dat het woorden waren die de meest harde verwensingen richting de Onger spuwden.
Het is inmiddels een dag geleden.
‘Een veer, een vers geplukte veer,’ had de Onger in gedachten gezegd terwijl hij naar de staf wees, ‘De Polvuravogel leeft in het moeras op de open plek. Altijd al en dat zal eeuwig zo zijn. Je kunt hem niet missen. Hij sterft niet, maar weet onverbiddelijk elke belager te doden die in zijn klauwen terecht komt. Zijn veren geven kracht aan de Onger, aan mij. Zo blijf ik jong en in staat om het volk te leiden.’
Iedereen aanvaart de heerschappij van de Onger. Vorig jaar heeft Kosse de laatste veer gehaald. Hij stierf door uitputting, drie dagen nadat hij was teruggekeerd.
Ieder jaar wordt een veer gehaald door een uitverkorene. De staf wijst hem aan. De uitverkorene is tot nu toe altijd een jonge man geweest, die geen moeite heeft om zijn mening uit te spreken. Harre lijkt niet op hen. Hij is jong, sterk ook, maar houdt zijn mening voor zich. Net als de meesten van zijn leeftijdsgenoten. Harre had zijn moeder wel eens richting hem horen denken: ‘Wees terughoudend, straks word jij uitverkoren.’
Het had niet geholpen. Nu was hij aangewezen. De opdracht is gevaarlijk en in sommige jaren moest een tweede man op pad gestuurd worden, omdat de eerste niet terugkeerde. Nooit een vrouw, hoewel alle volwassenen van het volk in een grote kring opgesteld stonden.
‘Ik kom terug,’ had Harre aan Jille beloofd.
‘Harre, ik vertrouw erop dat je terugkeert, maar je weet hoe de anderen teruggekomen zijn. Als ze het overleven, zijn ze zichzelf niet meer. Ik ben bang, Harre. Bang dat ik je nooit meer echt zal zien.’
Harre kijkt naar de weg voor zich. Een ondoordachte stap kan ervoor zorgen dat hij uitglijdt. De banden van de rugtas snijden in zijn schouders. Harre gaat nog steeds langzaam vooruit. Hij stelt zijn inschatting bij. Het zal nog langer dan een dag duren voordat hij aankomt. Harre maakt zich zorgen. Als hij al vermoeid aankomt, zal de strijd om de veer, het gevecht met de vogel nog zwaarder zijn.
‘Harre!’ hoort hij vanuit de verte roepen.
De gedachtentaal zorgt ervoor dat hij niet goed kan bepalen waar de roep vandaan komt. Hij herkent de stem meteen. Het is Jille. Ze moet in de buurt zijn. Harre stopt en draait zich om. Vanuit de verte ziet hij haar aankomen.
‘Ga terug. Je weet dat dit verboden is. Wat als je vader erachter komt?’
‘Mijn vader komt er niet achter. Hij heeft zich teruggetrokken in het Heilighuis, zoals altijd als de uitverkorene op pad gaat.’
‘Maar als de Hoeders het te weten komen?’
‘Denk je echt dat de Hoeders de dochter van de Onger gevangen zullen nemen?’
Harre is verbaasd over de snelheid waarmee Jille hem nadert. Jille lijkt zijn verbazing te kunnen lezen.
‘De zweefloop Harre.’
Harre betrapt zichzelf op zijn onbenulligheid; de familie van de Onger heeft de gave van de zweefloop, waarmee ze snel over oneffen wegen en zelfs over water kunnen lopen. Jille dus ook. Jille is de jongste van de kinderen van de Onger. Haar moeder is de zevende gemalin in de rij van echtgenotes van de leider. Niemand weet hoe oud de Onger is. Heel oud, dat is duidelijk. Hij hertrouwt pas als zijn echtgenote is overleden. Veel vrouwen willen met de Onger trouwen, omdat hij de machtigste van iedereen is en, omdat hij niet ouder wordt. De net volwassen vrouwen maken er ondeugende grapjes over.
‘Alleen mijn vader is sneller,’ lacht Jille als ze zich in de armen van Harre laat vallen.
‘Laat hij het maar niet uitproberen, straks haalt hij ons in.’
‘Hij heeft nog nooit binnen dertig dagen het Heilighuis verlaten,’ antwoordt Jille in gedachten.
Terwijl ze verder lopen voelt Harre zijn vermoeidheid wegglijden nu Jille samen met hem optrekt. Het was meteen duidelijk dat zij bij haar besluit bleef, hoeveel argumenten hij ook over haar uitstortte.
‘Harre, hoe meer je me probeert te overtuigen hoe belangrijker ik het vind om bij je te blijven. Mijn vader is een gevaarlijk man, Harre, ik vertrouw hem niet. Ik blijf bij je. Geef mij je tas.’
‘Kom op Jille, ik ben een sterke vent.’
‘Dat weet ik toch, maar je moet je krachten sparen.’
Zo lopen ze verder. Harre zonder de last van de bagage. Door de zweefloop van Jille lijkt ook Harre te zweven. Bij de oever van het meer stoppen ze.
‘Hier scheiden onze wegen zich even,’ zegt Jille in gedachten.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik neem de kortste weg. Met de bagage. Zo sparen we allebei onze krachten. Ik zie je over een paar uur. Haast je niet. Je hebt je energie hard nodig.’
Opnieuw zoeken hun lippen elkaar. Harre heeft moeite om zich van haar los te maken.
‘Doe voorzichtig, Harre.’
‘Jij ook.’
Jille plaatst haar rechtervoet voorzichtig op het water, daarna haar linker. Al snel is ze tientallen meters van Harre verwijderd.
‘Tot straks!’ schreeuwt hij Jille toe, zonder dat de lucht ook maar in de geringste trilling wordt gebracht.
‘Tot straks!’ antwoordt Jille.
Het kost Harre moeite om zich in te houden. Hij wil rennen, Jille zo snel mogelijk weer zien, maar hij beseft dat het geen zin heeft. Als Harre vlak na zonsondergang eindelijk aan de overzijde van het meer komt ziet hij Jille staan bij een kampvuur.
‘Kom Harre, neem wat te eten. Ik heb de tent vast opgezet. Morgen gaan we het moeras in.’
’s Avonds ligt Harre naast Jille. Hij voelt de warmte van haar lichaam. Ze ligt met haar rug tegen hem aan. Harre heeft zijn armen om haar heengeslagen.
‘Harre,’ denkt Jille, ‘jij bent de enige uitverkorene die niet opstandig is.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Kosse bijvoorbeeld. Hij durfde tegen mijn vader in te gaan.’
‘Kosse was niet goed wijs.’
‘Maar denk nu eens na Harre. Waarom volgt iedereen de Onger? De kritische mannen worden altijd uitverkoren. Alleen jij niet. Jij bent de enige uitverkorene die niet kritisch is. Jij hebt een relatie met mij en daar is mijn vader niet blij mee.’
‘Laten we gaan slapen.’
Het lukt Harre bijna niet om in slaap te vallen. Hij voelt aan het ontspannen lichaam van Jille dat zij er minder moeite mee heeft. Als het eerste zonlicht zich in de schemering meldt, weet Harre dat hij toch in slaap gevallen moet zijn. De droom die hem bezocht vlak voor hij ontwaakte houdt hem bezig. Jille draait zich naar hem toe en opent haar ogen.
‘Ik had een droom.’
‘O ja? Vertel.’
‘Ik liep op de Polvuravogel af. Hij zag er vriendelijk uit. Zeker niet het monster waar ik altijd over heb gehoord. Hij strekte een vleugel naar mij uit. Ik had de veren voor het grijpen. Toen ik mijn hand uitstak naar zijn vleugel verdween hij in rook. Daarna werd ik wakker.’
‘Wat zou het betekenen?’
‘Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat ik de Polvuravogel alleen van verhalen ken. Misschien is het in werkelijkheid inderdaad niet zo’n monster als ik dacht.’
‘Wie weet, maar reken er maar niet op. Monsters tonen zich in verschillende gedaantes.’
Nog even dommelen ze in elkaars armen verder.
‘We moeten gaan Jille.’
‘Ik weet het.’
De tent is snel opgebroken. Het vuur wordt gedoofd met zand.
‘Wat staar je, Jille?’
‘Alsof ik sporen in het water zie.’
Harre kijkt, maar ziet alleen het kalme deinen van de oppervlakte van het meer.
Na een paar uur doorstappen staan Harre en Jille aan de rand van het moeras. De nevel lijkt in flarden naar hen te grijpen, alsof hij probeert ze het moeras in te trekken.
‘Ik moet naar de open ruimte, waar de nevel wijkt. Dat heeft je vader me gezegd.’
‘We splitsen ons hier opnieuw op. Ik volg je. Houd je gedachten goed gericht, je weet maar nooit wie of wat zich hier ophoudt. Straks hoort iemand je gedachten.’
Behoedzaam stapt Harre de nevel in. Hij volgt het pad dat slechts tot een paar meter vooruit te zien is, daarna verdwijnt het in een grauwwitte muur van fijne waterdruppels. Na een half uur merkt Harre dat het pad zich steeds verder voor hem uitstrekt. Na een klein kwartier ziet hij de open plek. Harre stapt van het pad en verschuilt zich achter een boom. De grond onder zijn voeten voelt nog steeds stevig aan. Hij wil met Jille praten, maar onderdrukt zijn aandrang. Vanachter de boom neemt hij de ruimte op. Een grasvlakte met een grote steen in het midden. Harre ziet geen vogel, geen monster. Hij sluipt vanuit zijn schuilplaats langs het pad verder naar voren.
‘Hallo Harre,’ hoort hij.
Harre springt overeind. Op de steen in het midden van het veld ziet hij een man. Hij houdt een veer vast.
‘Kom verder Harre, je ontkomt toch niet aan mij.’
Harre voelt hoe een onzichtbare kracht hem richting de Onger stuwt.
‘Onger, wat doet u hier?’
Harre probeert uit alle macht weerstand te bieden.
‘Laat het gaan Harre. Je hebt mijn genen niet. Je bent in mijn macht. Iedereen die deze plek betreedt ontkomt niet aan mij.’
De ogen van de Onger kijken Harre aan zonder te knipperen. De mond van de Onger staat in een verwrongen grimlach, de lippen stijf op elkaar. Zijn staf ligt naast hem.
‘Laat niets merken Harre,’ zegt Jille in gedachten, ‘Hij hoort me niet. Ik zal je beschermen. Ik heb zijn genen. Zijn verfoeide genen.’
‘Is er iets Harre?’ vraagt de Onger.
Hij strijkt met de veer langs zijn wang.
‘Waarom bent u hier en waar is de vogel?’
Harre hoort de Onger lachen, zonder dat zijn gezicht ook maar de minste beweging vertoont.
‘Simpel Harre. Jij drinkt zo een drankje, dan zul je je jeugd uitspugen. Ik zal het bewerken en tot me nemen. Als dank geef ik je de veer, de sleutel om binnen ons volk te mogen blijven. Verzwakt dat wel. Misschien sterf je wel, we zullen zien. De anderen waren krachtiger dan jij bent. Steeds twee vliegen in één klap. Ik ontvang mijn jeugd en opstandig gedrag wordt op die manier de kop ingedrukt. Zo blijf ik met gemak de leider. Tot in de eeuwigheid. Dit keer eens geen opstandige volksgenoot, maar een ongeschikte schoonzoon. Af en toe wat anders. Ook mooi. Geen vogel nodig, alleen een mythe.’
‘Het moeten de sporen van mijn vader op het water geweest zijn,’ zegt Jille, ‘Dat was zijn list, zogenaamd terugtrekken in het Heilighuis, waar niemand hem in de gaten houdt.’
Het lukt Harre niet om zich te bewegen. De vader van Jille staat op, steekt de veer in zijn haar, pakt zijn staf en springt verrassend behendig van de steen. Voordat hij op Harre afstapt gooit hij de staf plat op de grond. Hij grijpt naar zijn middel en ontkoppelt een flacon.
‘Hier. Drink,’ zegt de Onger, terwijl hij de dop losdraait.
‘Jille! Help!’
Jille zwijgt. Harre voelt dat zijn lot beslecht is.
De vader van Jille strekt zijn arm naar Harre uit. Tegen zijn wil in opent Harre zijn mond, hij kan zijn blik niet van de flacon afhouden. De flacon die steeds dichterbij komt. Harre probeert zijn kaken op elkaar te krijgen, maar ze lijken op slot gezet te zijn.
‘Jille, ik houd van je!’
Harre berust in wat er komen gaat. Dan glipt plotseling het flesje uit de hand van de Onger, daarna valt zijn arm slap naar beneden en tot slot duikt het lichaam van de Onger in een vreemde knik naar voren en slaat tegen de grond. Het uiteinde van de staf steekt uit zijn rug. De veren dansen mee in de werveling van de lucht. Harre voelt hoe hij uit de beklemmende macht bevrijd wordt.
‘Harre!’
Jille staat recht voor hem, haar vader ligt aan haar voeten. Harre stapt naar haar toe, omhelst haar en barst in huilen uit.
‘Wat moeten we nu?’ vraagt Harre, terwijl hij zijn gezicht in haar hals verstopt.
‘We kunnen niet terug Harre. Ze zullen ons niet geloven.’
‘Nee, we kunnen niet terug.’
‘We blijven hier Harre. We bouwen een nieuw bestaan op, op deze plek.’
‘Ja. Hier zullen ze ons nooit vinden.’

‘Papa, mama, reizigers!’
Een jongen draaft over het pad richting de hut van Harre en Jille. Hij heeft de gave van het spreken in gedachten overgenomen van zijn ouders, maar soms lukt het nog niet goed om zijn gedachten te richten.
‘Kom snel binnen zoon,’ zegt Harre.
‘Houd je gedachten stil. Ze mogen ons niet horen,’ zegt Jille.
Ze houdt een baby aan haar borst. Een meisje ligt te slapen in een kinderbedje.
Twee mannen trekken op paarden voorbij. Door de nevel zijn ze niet te zien, net zoals de mannen de hut niet kunnen ontwaren.
‘Hoorde ik nu een kinderstem?’ hoort Harre één van de mannen in een open gedachte zeggen.
‘Vast niet,’ antwoordt de andere man, ‘laten we zo snel mogelijk door dit moeras trekken. De sprookjesverhalen over kinderen hier stijgen naar je hoofd. Weet je nog dat Harre hierheen gezonden werd?’
‘Ja, toen de Onger verdween en Jille. Ik mis Harre en Jille wel.’
‘Arme Harre en Jille. Laten we deze plek snel achter ons laten.’
Jille kijkt naar Harre, ze ziet hoe hij liefdevol door het haar van hun zoon strijkt. Ze lacht. Harre bedwingt zijn neiging om naar buiten te sprinten.
‘Het is de tijd nog niet. We zijn er nog niet klaar voor Harre, maar binnenkort gaan we terug,’ zegt ze in gedachten.
‘Ik weet het.’
Jille kijkt nog eens naar haar zoon. Hij lijkt op Harre, maar ze herkent zichzelf ook in hem. Binnenkort zal ze uitproberen of hij kan zweeflopen.

(Inzending voor de Fantasyschrijfwedstrijd Nevelkinderen van Godijn publishing helaas niet in de prijzen.)


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *