Vanaf de top van de berg heb ik normaal gesproken een mooi uitzicht op de baai. Vandaag niet, het stormt en de regendruppels waaien zo hard tegen mijn ogen dat het zeer doet. Ik zoek bescherming achter een muur van lage begroeiing en druk mijn lichaam dicht tegen de grond. Nu zou ik kunnen vliegen, binnen enkele seconden boven de zee en het land zweven, gewoon door rechtop te gaan staan en me mee te laten voeren door de wind. Waarschijnlijk zou ik daarna te pletter slaan tegen een van de bomen waarvan de kruinen vlak onder mij vervaarlijk heen en weer zwiepen. Kón ik maar vliegen.
Elke dag maak ik deze tocht. Mijn leven breng ik in eenzaamheid door, ik houd me schuil voor eventuele bezoekers. De wond onder mijn oog, die nog steeds jeukt, herinnert mij eraan om ver bij ze vandaan te blijven. Mijn voedsel scharrel ik met gemak bij elkaar en ook drinkwater is hier in overvloed. Vanaf deze vaste stek heb ik ze zien komen en gaan: de zeelui, de vechtersbazen, de leiders, de weinige vrijburgers en de slaven. Schepen zeilen de natuurlijke haven in om hun voedselvoorraden te verversen. Ze verzamelen vruchten, water en het vlees van de geiten, kippen en varkens die hier op eerdere reizen zijn uitgezet. Lang blijven ze gelukkig niet; binnen een maand zijn ze over het algemeen vertrokken. De groep die een jaar lang het eiland met mij heeft gedeeld kon pas weer weg toen andere schepen arriveerden. Hun eigen schip had averij opgelopen die zijzelf niet meer konden herstellen. Het was een moeilijk jaar, waarin ik elke seconde op mijn hoede moest zijn. Toen ben ik na een felle achtervolging gewond geraakt, maar ze kregen mij niet te pakken. Het heeft me extra voorzichtig gemaakt.
In die tijd rukten de ratten op. Ongedierte dat zich als verstekelingen had verschanst in de diepste ruimen en de vrijheid op het land had gezocht en gevonden. Hier is het voor hen een waar paradijs waar geen natuurlijke vijand bestaat, behalve de mens. Binnen de kortste keren hadden zij de overhand in het landschap. Ze jagen mij nog steeds de stuipen op het lijf. Telkens als de wind iets afneemt kom ik half overeind en zie ik in de verte de masten hevig heen en weer gaan. Zeilen zijn losgeslagen en de schepen maken water. Hoewel ze gedrieën voor anker liggen in de betrekkelijke beschutting van de baai, is de storm zo zwaar dat er geen redden aan is. Dat ze zullen zinken is duidelijk.
De Heren xvii ben ik veel dank verschuldigd. De voc heeft mij rijkdom gebracht, maar ik heb daar ook hard voor moeten strijden. Zouden ze wel begrijpen dat het geld dat ze mij toebedelen een schamele fooi is uit de opbrengst die ik hun bezorgd heb? Nog geen drie jaar geleden was er nauwelijks een plek om handel vanuit te drijven en nu heb ik ze Jakarta bezorgd. Met dat arrogante godswaanzinnige heethoofd Coen heb ik Tidore veroverd. Gelukkig had hij goed in de smiezen wie in deze streek het gezag voert: ik, Pieter Both, de eerste gouverneur-generaal van de voc. Natuurlijk heb ik mijn twijfels gekend, maar toen ik mijn functie eenmaal had aanvaard wist ik dat ik de juiste positie bekleedde. Illegale handel en machtsmisbruik, dat wordt mij verweten. Wat weten zij daarvan, achteroverleunend in hun dik beklede luie stoelen, lurkend aan hun pijpen en zich buigend over de vraag hoe zenog meer handel kunnen drijven? Zij weten niet dat je hard moet zijn voor je ondergeschikten en meedogenloos voor je vijanden. Laat die Heren maar hier komen en alleen al de verschrikking van een deinend schip in een storm meemaken. Binnen een kwartier zullen ze kotsend op de vloer liggen! De wind giert om ons heen, de wijn klotst over de rand van mijn glas. Nog even en ik zet de kruik direct aan mijn mond, om verspilling te voorkomen. De bemanning is bovendeks druk in de weer om de schade te beperken. Ik weet dat het gevaar van onderaf komt. We liggen tussen de koraalriffen. Als de bodem daar te hard tegenaan slaat, raken we lek. Hoe we hier ook uit komen, de reis naar het vaderland zal behoorlijke vertraging oplopen. Voor mij hoefde de reis niet eens aangevangen te worden, maar goed, ze hebben mij teruggeroepen en daar kan ik niet tegenin gaan. Het leven zal niet meer zo avontuurlijk zijn, ik zal het klimaat missen en de pracht van de natuur, maar in armoe zal ik zeker niet leven. Eenmaal terug in het vaderland zal ik me beraden op een passende toekomst. Misschien dat ik me net als Specx ga richten op de kunst. Als een man die zo’n beroerde administratie voerde nu succes in de kunsthandel kan hebben, moet ik dat minstens zo goed kunnen.
De storm is al zwaar en toch weet hij nog behoorlijk aan te wakkeren. Gelukkig liggen we voor anker. Op open zee hadden we geen schijnvan kans gehad. Ik ken dit eiland en weet dat het er flink tekeer kan gaan, maar zo’n weer als nu heb ik niet eerder meegemaakt. Ik bid tot God dat hij ons behoede. Ik hoor de spanten knallen; aan de schommeling merk ik dat de voorraden aan het schuiven zijn. Dit zijn de voortekenen van een zinkend schip. We slaan van de ankers, ik voel het, het deinen blijft, maar het schokken valt weg. Dan een dreun en ik hoor hoe het roer met een luid gekraak versplintert. Zo snel ik kan vlucht ik naar het dek. De regenvlagen striemen in mijn gezicht. Ik kan amper een hand voor ogen zien. De sloepen worden uitgezet, er is een gat geslagen in de achtersteven. Het zal niet lang duren voordat we kapseizen. In de seconde dat de wind zich even inhoudt zie ik dat een van de twee andere schepen al is gezonken. Hout, goederen, levende en dode lichamen drijven voorbij. Het dek is glad en door de deining kan ik amper overeind blijven. Mannen duwen elkaar omver om een plek in een sloep te bemachtigen. Tegen mij durven ze niet, ze kennen mij, en mijn reputatie nog beter. Met moeite kom ik in een sloep. Zodra we de touwen loshakken slaat hij meteen om. Samen met alle andere inzittenden word ik onder water gezogen. De herrie verstomt en ik probeer me te oriënteren. Ik trek me omhoog aan de lijven van de anderen. Zij die mij vastgrijpen sla ik met al mijn kracht van me af. Als ik het oppervlak weer weet te bereiken, barst het geraas opnieuw in volle omvang los. Ik dwing mezelf rustig te blijven, niet in paniek te raken van het lawaai, de hulpkreten en de chaos die om me heen drijft. Het water is gelukkig niet koud, maar de golven zijn te hoog, de wind waait te hard en de stroming is te sterk. De kust leek van boord af dichtbij, in het water lijkt hij bijna onbereikbaar. Al mijn energie steek ik in het boven water houden van mijn hoofd. Zwemmen heeft nu geen zin. Ik moet mijn krachten sparen om werkelijk kans te maken om levend aan wal te komen als het rustiger wordt. Terwijl ik me drijvend probeer te houden weet ik dat de meesten van ons al ploeterend in het water van uitputting zullen sterven. Ik heb de dood vaker gezien en weet dat ik voor mijn eigen leven moet kiezen.
Ondanks het ruige weer ben ik in slaap gevallen. Het is wonderlijk hoe een dag van storm gevolgd kan worden door een stralende ochtend. Het strand ligt bezaaid met de resten van de drie schepen. Een paar opvarenden hebben de kust levend weten te bereiken, ze trekken de aangespoelde lichamen weg uit de greep van het water.
Ik heb honger. De bomen staan aan het strand, de wind zal behoorlijk wat vruchten van de takken hebben afgerukt. Een rijke maaltijd ligt op mij te wachten. Terwijl ik naar beneden loop, denk ik na over wat ik gezien heb. Eindelijk zijn zij ook slachtoffer, dat voelt goed. Met iedere stap word ik bozer op hen. Het voelt als gerechtigheid. Hoewel ik waarschijnlijk de veilige beschutting zal moeten verlaten om aan mijn eten te komen, voel ik me redelijk veilig. Ze zullen nu geen oog voor mij hebben.
In korte tijd ben ik aan het begin van het strand. De mannen staan een paar honderd meter van mij vandaan, ik loop dichter naar de zee toe om bij een paar heerlijke tambalacoques te komen. Het strand ligt vol afval met daartussen mijn eten. Het smaakt goed. De komende tijd zal er zeker nog meer op de kust aanspoelen, mens, voorraad en resten van wat eens trotse spiegelschepen waren. Dan hoor ik vlak bij me een hoop geproest. Een man zwemt met moeizame slagen mijn kant op. Hij moet al grond onder zijn voeten voelen en toch lukt het hem niet om op zijn benen te staan. Hij is totaal uitgeput. Met hem voel ik geen medelijden, hij lijkt op de mensen die mij achterna hebben gezeten. Mijn hele lijf verstrakt en bereidt zich voor op de schade die ik toe wil brengen. Het water staat nog tussen ons in. Ik voel me nu al de overwinnaar van wat komen gaat. Daarom pers ik het hardste geluid uit mijn keel dat ik kan maken.
Ik kan niet meer. De kust. Bijna. Ik ga dood. Ik voel het. Nog een paar slagen. Ze kunnen me dan tenminste een goede begrafenis geven. Geen zeemansgraf. Rust. Eeuwig. Vaarwel vaderland. Nooit meer thuis. Wat hoor ik? Dat geluid! Een walgvogel! Heer, neem mijn ziel. Ik, uw eeuwige dienaar, maar laat me niet sterven bij deze gemankeerde vogel.
De man kijkt me met een wonderlijke kracht in de ogen aan. Ze hebben me gehoord en komen al aangerend. De aanwezigheid van de anderen was ik in mijn woede vergeten. Ik vlucht de struiken in. Ze roepen naar elkaar. De man ziet er niet best uit. Hij leeft nog, maar dat zal niet lang meer duren. Niemand heeft nog oog voor mij en een vreemd gevoel maakt zich van mij meester. Mijn angst verandert in een drang om te veroveren. Met trotse tred stap ik het pad op. Vandaag is een mooie dag om een vrouwtje te zoeken.
Geef een reactie