Vervagen

Toen Cecidimus Desvanecerse op de leeftijd was gekomen dat hij niet meer zonder zijn leesbril kon, bereidde hij zich voor op de achteruitgang van het gehoor. Toch nam hij ieder geluid nog scherp waar en vaak scherper dan de mensen in zijn omgeving. Soms overviel hem het gevoel dat niet hij, maar de ander kampte met een gehoorprobleem.
Vanmorgen stond hij berustend in zijn lot voor de spiegel van de badkamer.

Cecidimus werd bij de aangifte van zijn geboorte niet erkend. De ambtenaar haalde een dikke streep door de naam die zijn vader op het overhandigde papiertje had geschreven.
‘De wet accepteert deze naam niet, meneer.’
Cecidimus was geen bestaande naam. Pas op zijn eerste identiteitsbewijs zag Cecidimus zijn foto naast de gegevens van een onbekende, met dezelfde achternaam, en dezelfde geboortedatum en -plaats. Hij voelde toen al aan dat vragen stellen ongepast was.
De relaties die hij op volwassen leeftijd had, waren kort genoeg om zijn administratieve naam niet te hoeven onthullen. Cecidimus, werd afwisselend Ceci, Dimi, Musje of Cecidi genoemd. Afkortingen die hij verafschuwde, alsof zijn werkelijke naam, zijn genoemde naam, er niet toe deed. Zijn vriendinnen begrepen hem niet en hadden de onbedaarlijke neiging om hem te bemoederen. Hoe meer hij zich daartegen verzette, hoe meer ze in hun gedrag volhardden. Dat hield hij niet vol. Zo bleef hij alleen en dat beviel hem goed.
In de kroegen zocht hij de hoeken op, de uiteinden van de bar, de tafeltjes achteraf en dronk zijn pilsjes in een rustig tempo, terwijl hij de mensen observeerde. Soms sprak hij een vaste gast, die hem steevast benaderde alsof hij voor het eerst gezien werd.
Zijn werk verliep in een rustgevende cadans, die hem een houvast bood waaromheen hij zijn verdere leven kon organiseren. Vakantiedagen nam hij niet meer op, nadat hij tot de conclusie was gekomen dat dit hem meer energie kostte, dan de gang naar het kantoor. Zijn leidinggevende merkte het niet op. Trouw vulde hij de eerste jaren zijn vakantiebriefjes in, maar de laatste elf jaar vond Cecidimus dat ook niet meer nodig.
‘Hallo, Marijke,’ groette hij de receptioniste op zijn werk.
‘Wat zeg je?’ was steevast haar antwoord, maar de laatste tijd zei ze dat niet eens meer.
In de pauzes aan de koffietafel, mengde hij zich tot voor kort regelmatig in de gesprekken met collega’s. Losse opmerkingen, waar soms om gelachen werd, waar soms een reactie op kwam, maar waar nooit een werkelijk gesprek mee gestart werd.
‘Ja, dat heb ik gisteren ook op televisie gezien.’
‘Jij ook?’
‘Ja.’
De afgelopen weken hoorden ze hem niet meer. Hij keek om zich heen. Zag de pratende monden, de ogen die heen en weer schoten, maar niet meer zijn kant opdraaiden.
Gisterenmorgen bij de bakker was hij zonder brood de winkel uitgelopen, omdat het hem in de drukte niet gelukt was zijn beurt op te eisen.

Zo stond Cecidumus Desvanecerse voor de spiegel van de badkamer. In de verte hoorde hij via het geopende raam het gekwetter van de ochtendvogels. Hij hoorde zijn eigen ademhaling, het geruis van bloed in zijn oren. In de weerspiegeling lukte het hem niet om zichzelf terug te vinden. Toen hij naar beneden keek, zag hij zijn lichaam langzaam verdwijnen.
Cecidimus, dacht hij.


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *