Automaat

Ze wordt in slaap gehouden. Ik hoop dat ze droomt, maar vermoed dat haar gedachten hoogstens ruizen, zoals het televisiebeeld vroeger deed als de zender uit de lucht ging. Het heeft geen zin om eindeloos aan haar bed te blijven zitten. Ik wandel door de lange gangen, de grote hal en neem plaats in wachtkamer vier van radiologie. Een ruime wachtkamer, waar mensen komen die nog niet zullen sterven, die je nog vrolijk groeten als ze binnenkomen. Die nooit een langdurig gesprek zullen voeren, omdat ze snel aan beurt zijn om een foto te laten maken.
Om eventuele korte gesprekken af te houden tuur ik in een tijdschrift. Ik scan de plaatjes en blijf bij wat woorden hangen. De werkelijkheid gaat al dagen langs me heen.
‘Bent u ook met de auto?’ roept een man uit het niets.
Ik kijk op. Naast hem ben ik de enige in de wachtruimte. Ik heb hem niet binnen zien komen.
‘Bent u ook met de auto?’ schreeuwt hij in de herhaling.
‘Ja,’ beaam ik. ‘ik had moeite om de auto te parkeren, want hij is zo hoog.’
‘Het is belachelijk dat er voor betaald moet worden.’
Hij schreeuwt alsof hij een gehoorapparaat gebruikt, dat nu uitgeschakeld is.
‘Tja, ik begrijp dat wel.’
‘Het gaat allemaal naar het buitenland,’ onderbreekt hij me.
Even ben ik in verwarring. Bedoelt hij nu buitenlanders of inderdaad buitenland?
‘Wat bedoelt u precies?’
‘Laatst zag ik dat een bezoeker één euro korting kreeg, omdat hij meer dan drie uur moest wachten. Allemaal naar het buitenland. Daar gaat het naartoe.’
‘Eén euro is niet echt veel.’
‘Je moet eens weten hoe vaak ik hier kom. Als ik met de auto zou moeten komen, zou ik me arm betalen. Ik ben graag onder de mensen. Even wat vroeger zijn, te laat vertrekken wordt niet geaccepteerd.’
Stilletjes hoop ik dat hij snel geroepen wordt om een foto te laten maken. Hij praat te hard en luistert niet.
‘Toch is het wel fijn dat iedereen hier een mooie ruime kamer voor zichzelf heeft,’ breng ik naar voren.
‘Straks moet ik naar verdieping twee. Gelukkig heb ik geen auto. Heb ik niet nodig.’
Hij zucht en valt stil. Zij ligt ook op de tweede verdieping.
Ik probeer hem op afstand te houden met mijn blik gericht op de letters en de plaatjes. Ik herken haar lach in de afbeeldingen van vreemden. Woorden van liefde lichten op uit de brei aan zinnen en alinea’s. Als ik opkijk is hij verdwenen. Geruisloos.
‘Meneer, we gaan hier sluiten,’ zegt de verpleegster.
Het is later dan ik dacht. Ik sta op. De hal is zo goed als verlaten. In de gangen schuifelen patiënten en verlate bezoekers. Op de afdeling wordt ik opgewacht door de dienstdoende arts.
‘Loopt u even mee?’
Het kantoor is een hokje in de gang met glas als afscheiding. Ik zie de oude man voorbijlopen.
‘Het zal niet lang meer duren.’
Het zijn woorden waar ik al op voorbereid was. De arts spreekt bemoedigende woorden, vermengd met medische taal, maar ik luister nauwelijks.
‘Ik wil graag naar haar toe.’
‘Natuurlijk. Laten we gaan.’
Op weg naar haar kamer zie ik aan het eind van de gang de oude man lopen. Hij draait zich om en zwaait. Terwijl ik mijn blik naar het bed draai zie ik haar liggen en tegelijkertijd van achter hem ook naar mij zwaaien.
Straks zal ik vragen of ik ook korting op een parkeerkaartje kan krijgen.


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *