Dichtbij (een verhaalschets)

Oom Hendrik volgt me altijd met zijn ogen. Jasmijn zegt van niet, maar ik weet het zeker.
Ik durf het niet tegen tante Josefien te zeggen. Tante Josefien is twintig jaar ouder dan mama. Twintig jaar, drie maanden en twee dagen precies. Mama heeft nooit met haar in één huis gewoond.
‘Dit is Josefien,’ had opa gezegd, toen tante Josefien en mama elkaar voor het eerst zagen. Mama was vijftien. Tante Josefien was toen vijfendertig jaar, drie maanden en twee dagen oud. Mama was jarig. Ze heeft het me zelf verteld. Ze kreeg een schilderset. Kwasten, penselen, verf en een palet. Zo’n houten plankje met een gat voor je duim. Ze heeft de set aan mij gegeven.
‘Neem jij hem maar. Ik doe er toch niets mee. Ik heb hem nooit gebruikt. Volgens mij is het eigenlijk een afdankertje. De tubes waren allemaal open.’
Ik sleep de set overal mee naar toe.
Ook hier naar toe. We logeren bij tante Josefien. Jasmijn en ik. Mama niet. Die is thuis.
Jasmijn weet van niets. Niets van het verhaal over de schilderset, niets van toen mama vijftien werd. Jasmijn is nog te jong. Zij is twee jaar jonger. Twee jaar, drie maanden en, nu ja, laat maar.
Mama is een beetje bang voor tante Josefien. Ik niet. Ik vind haar maf. Leuk maf. Ze kookt al haar eten in één enkele pan. Op een ouderwets fornuis. Gestookt met hout.
Oom Hendrik is dood. Gestikt in een visgraatje. Dat zegt mama. Tante Josefien moet daar om lachen.
‘Nee hoor. Oom Hendrik sterft nooit. Hij houdt zich schuil. Dat is maar goed ook. Hij denkt mij aan te kunnen.’
Ze werpt kushandjes naar zijn schilderij, elke keer als ze langs hem loopt. Daarna lacht ze hardop. Hij hangt in de hal. En hij volgt me met zijn ogen. Jasmijn ziet dat niet. Ze kijkt ook niet. Jasmijn kijkt altijd naar de grond. Ze houdt van zwart.
‘Jasmijn en ik, we lijken op elkaar,’ zegt tante Josefien.
Dat is wel waar. Zwart en zwart. En vleermuizen en kikkers. Padden. Daar houden ze van. Daar kunnen ze uren naar kijken en over praten.
Ik niet. Schilderen, vind ik leuk. Stillevens en paarden. Mama heeft iemand gevonden die mij les geeft. Hij zegt dat ik talent heb.
Ik moet naar bed. Jasmijn ligt al te slapen in haar eigen logeerkamer. Tante Josefien vindt dat ik alleen moet gaan.
‘Je bent oud genoeg en ik heb genoeg te doen. Welterusten.’
‘Welterusten.’
De trap is in de hal. De hal waar oom Hendrik naar me kijkt. Vanuit het schilderij. Waar hij me volgt, met zijn ogen.
‘Weet je oom Hendrik, nu ben ik het zat.’
Dit keer kijk ik terug.
‘Stop met mij volgen! Zoek zelf maar uit hoe, maar stop! Is dat duidelijk?’
De hal klinkt hol. Ik draai me om.
‘Ja,’ hoor ik.
Er staat niemand in de hal. Het is een mannenstem.
‘Ja, ik zal stoppen met je te volgen. Je lijkt zo op Josefien toen ze klein was.’
Ik loop terug naar het schilderij.
‘Praat je nu?’
‘Ja, ik praat en ik zal stoppen met jou te volgen.’
‘Echt?’
‘Echt, maar je moet wel wat doen.’
‘Wat dan?’
‘Pak je verfspullen. Ik weet dat je die hebt.’
‘Ok,’ zeg ik.
Ik stuif naar boven. Mijn hart bonkt in mijn keel, maar ik ben niet bang.
Vreemd.
Niet bang, wel opgewonden.
Snel de verfspullen. Snel naar beneden. Ik hijg als ik weer voor oom Hendrik sta.
‘Oom Hendrik, zeg het maar.’
‘Schilder een deurtje. Een klein, mooi houten deurtje, met een deurknop. En een slot. Een slot met de sleutel erin.
Een klein, houten deurtje, met een slot met een sleutel erin, dat op een kiertje staat. Dat is alles.’
Snel ga ik aan de gang. Als ik klaar ben doe ik een stap naar achteren. Het is goed gelukt.
‘Dankjewel,’ zegt oom Hendrik, ‘ga lekker slapen. Ik zal je niet meer volgen.’
‘Welterusten, oom Hendrik.’
‘Welterusten.’
Het lijkt of een onzichtbare kracht me stuurt.
Ik haast me naar bed. Om 23 uur ben ik nog wakker. Om 00.21 uur nog steeds. Na 01.14 uur heb ik geen andere tijd meer gezien. Tot nu dan. 06.32 uur. Ik kan niet meer in slaap komen. Het is 06.33 uur, ik ga naar beneden. Kijken naar oom Hendrik en het deurtje.
Het licht in de hal brandt. Oom Hendrik kijkt niet naar me.
Het schilderij.
Het is leeg.
Een leeg schilderij met een open deurtje. Voorzichtig loop ik naar de lijst met het bijna lege doek. Ik buig me voorover naar het deurtje.
Een duw in mijn rug.
Ik val.
Naar voren.
Even is het donker. De deur slaat dicht.
Als ik weer kan kijken, zie ik oom Hendrik in de hal. Hij lacht. Hij zwaait en loopt weg.
Even later komt hij terug, met tante Josefien in zijn armen. Ze slaapt. Oom Hendrik opent het deurtje met het kleine sleuteltje. Hij kiepert mijn tante naar binnen. De deur slaat dicht, het slot wordt omgedraaid. Oom Hendrik heeft een lap stof in zijn handen. Hij poetst ermee op het schilderij tot de deur verdwenen is.
‘Dag dames,’ fluistert oom Hendrik.

Jasmijn loopt door de hal. Ze is ouder dan ik ben. Ik sta hier al drie jaar. Drie jaar, acht maanden en vier dagen. Ze loopt samen met mama. Tante Josefien staat achter me. We kunnen ons niet bewegen. Alleen onze ogen. Daarmee volgen we wie er langskomt.
‘We hebben ze nooit gevonden,’ zegt Jasmijn.
‘En we zullen nooit weten wie dit schilderij geschilderd heeft.’
‘Zo levensecht,’ zucht Jasmijn, ‘maar zo lijken ze toch dicht bij ons.’
Jasmijn zucht nog een keer.
‘Weet je,’ zegt ze, ‘als ik wat ouder was geweest had tante Josefien me leren toveren. Ze had het beloofd. Dan zou ik misschien dit schilderij tot leven kunnen toveren.’


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *