Terugblik

Natuurlijk houd ik van haar. Ik heb het de laatste tijd te weinig laten merken, ik heb het te weinig gezegd. Met moeite draai ik mijn hoofd opzij, mijn blik weg van mijn vingers. Daarna volgt de rest van mijn lichaam. Mijn rug plat op de keukenvloer. De kou dringt naar binnen.
‘Ik hou van jou,’ stamel ik.
Wijd opengesperde ogen kijken me aan. Haar mondhoeken trillen.
‘Echt, ik hou van je,’ herhaal ik.

Vierentwintig jaar huwelijk. De dagelijkse rituelen. Het dagzeggen, veel plezier wensen, de kus bij het weggaan, de kus bij thuiskomst, de kus bij het slapengaan en de momenten die je grijpt als je ziet dat er een nieuw stripje van de pil klaarligt. Die ik grijp, als ik ze zie.
Ik.
Veilig. Overzichtelijk. Niet spannend. En zodra het weg dreigt te vallen, herken je het weer. Herken ik het weer.
Ik hou van haar.

‘Meneer Jagers, het licht staat op groen hoor. U mag het kamertje in.’
‘O ja, sorry.’
Vanmiddag nog. Hartcontrole. De laatste weken leek mijn hart onregelmatig te kloppen. Pas toen ik het tegen Marja zei, nam ik het echt serieus.
‘Ga naar de huisarts, John. Straks is het iets waaraan je doodgaat als je er niets mee doet.’
Marja kan de dingen zo zeggen, dat je er bang van wordt. Ik wil niet dood. Ik wil niet weg bij haar. Toen wist ik het weer.
Ik hou van haar.
‘Voor de zekerheid stuur ik je naar het ziekenhuis. Het zal niet echt ernstig zijn, maar je weet het maar nooit,’ zei de huisarts.
Jonge huisartsen tutoyeren je zomaar en weten niets meer zeker.
Daarom zat ik daar. In de wachtruimte, in het ziekenhuis, met uitzicht op de verschillende onderzoekskamertjes. Twee lichtjes boven iedere kamer. In een vierkant plastic blok. Een lichtje links, een lichtje rechts. Doorzichtige gekleurde kapjes over de lichtjes heen. Bij groen mocht ik bij kamer 2.33 naar binnen.
Ik werd geroepen en liep het kamertje in.
Routinecontroles.
‘Meneer jagers, alles is in orde. Heeft u misschien last van spanningen?’
‘Beetje druk op het werk. Dat wel. En ik maakte me wel wat zorgen over mijn hart.’
‘Begrijpelijk. Begrijpelijk, maar nogmaals: niets aan de hand. Doe als het even kan wat rustiger aan. U rookt niet?’
‘Nee, ik rook niet. Nooit gedaan.’
‘Prima. Dan wordt u vast honderd jaar. Nou fijne dag.’
‘U ook dokter.’
Een hand. Een blik. Een aftocht.
Ik had nog vijf belangrijke vragen.
‘Zet de belangrijke vragen nu op een papiertje, dan vergeet je het niet,’ had Marja ’s ochtends gezegd. Het briefje bleef opgevouwen zitten op de plek waar ik het vanmorgen had weggestopt.
Mijn hart was in orde. Zo voelde het ook meteen. Hoofd en hart hadden weer verbinding. Denken en gevoel.
Marja. Nu ja, ik hou dus van haar.
Ze hoefde niet mee. Ik wilde dit alleen doen.
Ik keek nog eens naar de lichtjes. Links en rechts, in een plastic blok. Boven de deur. Groen en rood. Gekleurde kapjes. Of toch, rood en groen? Waarom stonden ze niet als een stoplicht boven elkaar?
Veel makkelijker.

‘Na het ziekenhuis ga ik door naar mijn werk,’ had ik geroepen na de kus, vlak voor het dichtslaan van de voordeur.
Maar ja, de arts had het gezegd: Doe als het even kan wat rustiger aan.
Nee, niet naar mijn werk. Naar huis.

Marja is bezig in de keuken. Opruimen. Stofzuigen. Onze stofzuiger maakt iedere verbale vorm van communicatie onmogelijk. Ik loop op haar af. Ze heeft niets in de gaten.
‘Marja!’
Ze hoort me niet.
Ik loop dichter naar haar toe en pak haar schouder.
Marja schrikt en maait in een reflex woest met haar elleboog naar achteren. Ze raakt me vol op mijn neus. Het opstaphulpje staat achter me. Ik struikel. Mijn hoofd slaat tegen de tafelrand. Ik val op de vloer. Mijn hand grijpt naar mijn hoofd. Mijn vingers graaien door mijn haar, naar de plek waar ik het bloed voel stromen. Ik trek mijn hand terug en kijk naar het bloed.
Rood.
Ik hou van haar.
Rood bloed. Ik zie het rood. Ik zal de lichtjes boven de deur vanaf nu ook kunnen zien. Rood en groen. Of groen en rood. Geen grijsschakeringen, maar kleurenpracht.
Met moeite draai ik mijn hoofd opzij, mijn blik weg van mijn vingers. Daarna volgt de rest van mijn lichaam. Mijn rug plat op de keukenvloer. De kou dringt naar binnen.
‘Ik hou van jou,’ stamel ik.
Wijd opengesperde ogen kijken me aan. Haar mondhoeken trillen.
‘Echt, ik hou van je,’ herhaal ik.
‘Zal ik een ambulance bellen?’


Geplaatst

in

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *