De ultieme vernedering. Straks zal hij mij ten overstaan van de uitzinnige menigte moeten feliciteren.
Ik weet dat ik voor dit moment ben geboren.
‘Hierheen! Niet meteen op de muur!’
‘Naar voren, naar voren. Kom op!’
We zijn met ons zessen, de heiligen. We trainen alsof we een echte wedstrijd spelen. Door de jaren heen vielen steeds meer jongens af. Veel door gebroken botten, meestal armen of benen. Twee waren in het speelveld dood neergevallen toen de bal hen ongelukkig raakte.
‘Hoog! Probeer de ring!’
De meeste jongens konden het tempo niet aan of hadden te weinig inzicht in het spel. Er is weinig aanwas vanuit de jeugd. Een team verandert ook nauwelijks van samenstelling. Na onze vorige wedstrijd ben ik aangewezen als aanvoerder. Op mijn vijfde ben ik opgenomen in de opleiding. Zoon van een landarbeider, het mindere volk. En nu ben ik opgeklommen tot één van de belangrijkste mannen.
‘Buk! Snel, buk!’
De rubberbal van zo’n kleine drie kilo raast op mijn teamgenoot af en raakt hem vol op de schouder. Hij valt kermend op de grond. De meeste klappen kunnen niet worden opgevangen door de beschermende kleding. Behendigheid is onze belangrijkste bescherming.
‘Hoe is het met hem?’
Er zit een vreemde knik in zijn bovenarm. De begeleider schudt zijn hoofd. Twee mannen tillen de gewonde op een brancard van twee stokken en een doek. Ik zal hem niet terugzien. Zo is dit spel, alleen de beste spelers blijven. Ik richt me tot één van de mannen aan de rand van het veld.
‘Hebben we al een nieuwe?’
‘Nee, ze zijn nog niet goed genoeg. Je zult met vijf door moeten gaan.’
Dat maakt de keus voor mij wel makkelijker. Uiteindelijk zullen we met zijn vieren in het veld staan. Wisselen is niet toegestaan. Nu zal er nog maar één af moeten vallen.
Over twee dagen is de belangrijkste wedstrijd van het jaar. De hele dag zullen er feesten zijn, maar ons spel staat centraal.
Ik kijk naar de twee ringen die tegenover elkaar hangen. Zes meter hoog. Het team dat de bal als eerste daar doorheen speelt heeft meteen gewonnen. Toch is het risico groot, er mag alleen met de heupen en het bovenlijf worden gespeeld. Als een poging om te scoren mislukt, dan wordt een punt aan de tegenstander toegekend. Dat gebeurt ook voor het team dat een bal uit het veld laat gaan. Zelf kan een team een punt scoren door de muur van de tegenstander te raken. De meeste teams winnen op punten, maar ik wil de winst behalen via de ring. Alleen de grootse spelers, de ware goden winnen de wedstrijd door te scoren via de ring. Van hen zal de naam eeuwig blijven leven. Ook ik ken die namen, het zijn er nog geen twintig.
‘Jongens, rondjes!’
We lopen langs het vrij kleine speelveld. Een centraal veld met aan weerszijden twee schuine muren en de twee ringen. Aan het uiteinden van dit veld liggen nog twee bijveldjes. Daardoor krijgt het veld de vorm van een I. Een klein veld, maar een zwaar spel. Er is veel toegestaan, gewonden blijven onverzorgd op het veld achter tot het spel stil ligt. Dat kan wel even duren en de tegenstander zal – net als wij- het spel niet expres onderbreken.
‘Goed, jullie kunnen gaan. Vanavond nog een keer, ik moet nu naar mijn meester.’
Met mijn meester spreek ik over winst en verlies. Het is niet veel wat ik moet leren.
‘Het is niet veel, maar alles moet correct uitgevoerd worden. Ook in een roes moet je doen wat juist is.’
Mijn meester is een rustige man, die mij vooral bij de winst zal begeleiden. Ik voel dat ik ga winnen. Voor mij is er geen twijfel en ik vertrouw mijn meester in alles. Bij de laatste wedstrijd heeft hij de vorige aanvoerder begeleid, het was een waardig afscheid van de man die mij alle kneepjes van het spel heeft geleerd.
We staan achter en de tijd verstrijkt te snel. Ik kijk naar mijn teamgenoten.
‘Kom op! Hou vol!’
Krachttermen worden niet gebruikt, dat past niet bij onze status. We zijn vlug en sterk, maar de tegenstander weet onze zwakke plek te vinden. In het begin van de wedstrijd hebben we al grote blessures opgelopen. Ik gelukkig niet, maar alleen kan ik niets uitrichten.
‘Hierheen. Hoog!’
De bal komt niet aan. Het publiek joelt, klapt en stampt. Mijn aanwijzingen gaan verloren in het kabaal. Ik ren als een bezetene. Hier leef ik voor. De steentjes die vanuit het publiek worden gegooid zullen me soms vast raken, maar ik voel ze niet. Mijn armen en benen bloeden uit verschillende wonden. Mijn heupen zijn beurs. Toch vind ik steeds opnieuw de kracht om een sprint te trekken, te springen of mijn tegenstander opzij te duwen.
Plots maakt de bal een vreemde bocht en stuitert op mij af. Dit is het moment waarop ik heb gewacht. De tegenstander heeft zijn aandacht laten verslappen en waande zich waarschijnlijk al winnaar. Met mijn heup zwaai ik met al mijn kracht tegen de bal aan. De bal springt hoog op en vliegt door de ring heen. Het publiek verstomt voor minder dan een seconde. Een seconde waarin ik probeer te beseffen wat mij overkomt. De vier tegenstanders vallen uitgeput op de grond. Ik sta aan de grond genageld als mijn teamgenoten op mij afkomen.
Daarna gaat het snel.
Onder aanhoudend gejuich loop ik naar het podium. De aanvoerder van de tegenstander loopt achter mij aan. Zijn hoofd is gebogen, maar ik kijk recht vooruit. Mijn meester staat klaar.
‘Kom naast me staan. Drink dit eerst. We hebben het allemaal doorgenomen. Je kunt het.’
‘Ik kan het aan meester.’
Ik toon de beker aan het volk en drink hem in één teug leeg. Het heeft meteen effect op mijn vermoeide lichaam. Daarna begint het wassen.
Mijn tegenstander staat er bedremmeld bij. Aan zijn gezicht is af te lezen dat hij voelt dat hij heeft verloren. Ik kan een glimlach met moeite onderdrukken.
Dan breekt het grote moment aan. De verliezer stapt naar voren. Hij wordt door het publiek luid beschimpt, maar mijn meester legt hen het zwijgen op. De aanvoerder pakt me stevig bij mijn armen beet. Dan volgen de woorden.
‘Ik ben een zoon van de Maya’s en leef onder de barmhartigheid van de goden. Vandaag ben ik verslagen. Verslagen door de goden. Ten overstaan van allen buig ik nederig voor mijn overwinnaar.’
Hij stopt even met praten en kijk rond. Dan kijkt hij naar mij en vervolgt op een nog luidere toon.
‘Ik feliciteer je met je status. Vandaag zal je een god zijn.’
Hij heeft zonder hapering gesproken. Als hij voor mij buigt trekt hij mijn bovenlichaam mee naar beneden. Ik voel de messteek van mijn meester niet eens terwijl mijn hoofd stevig op het offerblok wordt geduwd.
Het geluid om me heen ebt weg. Ik zie hoe de goden klaarstaan om mij op te nemen.
De inspiratie voor dit verhaal is hier te vinden.
Geef een reactie